2024-3

In de jaren 1960 herontdekten heemkundigen broedpotten in hun collecties en hun omgeving. Onderzoek wees uit dat deze aardenwerken kruikjes oorspronkelijk aan gevels werden bevestigd om vogels een broedplek te bieden. Natuurvereniging De Wielewaal startte verder onderzoek op en werkte ook samen met een pottenbakker om broedpotten weer in productie te nemen. Zo zorgde een vondst in heemkundige collecties voor een nieuw gebruik van de kruikjes en een hernieuwde vorm van samenleven tussen vogels en mensen.

Het blijft nog een raadsel welke volksstam voor het eerst kunstmatige nestgelegenheid gaf aan vogels. De eer zou kunnen gaan naar de steppevolkeren uit het Zuid-Russische, West-Aziatische gebied, maar ook naar de Nederlanden. De eerste bewijzen van huisvesting voor vogels die in potten broeden, komen uit de Nederlanden. Een van de oudste voorstellingen op schilderijen van deze voorwerpen vinden we terug op het schilderij van Cornelis Metsys ‘De aankomst van de Heilige Familie te Bethlehem’ uit 1540.1 Daarop kan men twee broedpotten zien die aan een woning hangen en drie stuks onder het dak van een duiventil. Maar ook op schilderijen van onder andere Hieronymus Bosch (ca. 1450-1516) en Gerard David (1455-1523), Frederik I van Valckenborch (ca. 1570-1623) en vooral op die van Pieter Breughel de Oude (ca.1525-1569) zien we zogenaamde ‘spreeuwenpotten’ voorkomen. Op meerdere etsen naar het werk van Adriaen Van Ostade (1610-1685) en Marcus Geraerts (ca. 1520-ca. 1590) komen ze eveneens voor. Te oordelen naar het aantal afbeeldingen van die potten op schilderijen en prenten, kunnen we besluiten dat het gebruik van deze broedpotten in de vijftiende tot de achttiende eeuw vrij algemeen was in de Lage Landen.2

Broedpot, jaren 1980, aardewerk, collectie stadsmuseum Lier, inv.nr. B5041.

De broedpotten zijn buikvormige kruikjes uit niet-geverniste, gebakken klei die op een draaitafel vorm worden gegeven. De baktemperatuur zorgt ervoor dat ze nog waterdoorlatend blijven, maar niet stukvriezen. De potten krijgen daarom ook geen vernis of verflaag, want dan zouden ze water vasthouden bij slagregen waardoor de eitjes of jongen zouden verdrinken. Om de temperatuur niet te laten oplopen, zijn ze niet geschikt om tegen een witte muur op te hangen. Aan de achterkant is de broedpot voorzien van een gebakken aarden lus waardoor men het aardewerk aan huismuren of bomen kan bevestigen. De kruikjes zijn voorzien van een vrij lange hals die fungeert als vliegopening. Onderaan de vliegopening komt soms een uitsparing voor waar een zitstokje voor de vogel kan worden ingestoken. Grosso modo bestonden er twee modellen. De grotere exemplaren hadden een ruimere vliegopening van ongeveer 7 centimeter. Deze maakt ze geschikt voor de spreeuw. Voor de huismus of ringmus bestond een compacter model met kleinere vliegopening. Indien de broedpot voorzien was van een roofopening (zie verder), werd die altijd tegen de muur bevestigd. De gebruikte klei bepaalde de kleur van de broedpotten. De rood-bruine exemplaren kwamen het meeste voor, maar ook zwarte tot zelfs witte exemplaren werden aangetroffen.3

Middeleeuwen

Waarschijnlijk maakte men reeds in de middeleeuwen aarden potten die men aan bepaalde vogelsoorten aanbood ter vervanging van hun natuurlijke holen. Dat had een aantal voordelen voor zowel vogels als mensen. De kruikjes die aan de gevels en onder dakranden werden gehangen, boden de vogels een comfortabel verblijf. Die gemakkelijke nestplek voorkwam dat vogels via gaten het huis binnen kwamen. De potten zorgden zo voor hygiëne: slaapplaatsen en leefruimte bleven vrij van poep van vogels die zich anders binnen nestelden. Maar de potten boden ook andere voordelen. Men kon het vogelleven van nabij volgen. Zeker voor de spreeuwen was een clustering van nestplaatsen een voordeel, omdat de vogels graag in kolonieverband leven. Enkele bronnen gaan verder en beweren dat ze ook dienden als middel om mussen- en spreeuwenplagen tijdig in te dijken. Zo beschermde men de voorraden van granen. Soms werden ook vogels met vette jongen weggenomen via een ‘roofopening’ achteraan of aan de zijkant van de pot. In tijden van hongersnood betekenden ze een voedingsbron. E. Stresemann wijst erop dat N. Aldrovandis boek Ornitologica uit 1599 aangeeft dat in de Nederlanden de potten wel niet systematisch werden ingezet om spreeuwen te vangen voor consumptie (dit in tegenstelling tot Silezië en Boven-Saksen). Ten slotte wordt soms ook verwezen naar het decoratieve aspect van het ophangen van broedpotten aan de gevels, zoals een spreeuwpot uit Neerrepen in de vorm van een mannengezicht met open mond.4

Na de achttiende eeuw lijkt informatie over broedpotten te ontbreken. Mogelijk kregen toen houten nestkasten de overhand.5 Maar in 1966 ontdekten leden van een heemkundige kring een exemplaar in hun collecties in Herent (provincie Vlaams-Brabant). In 1967 deed men in Emblem (provincie Antwerpen) een gelijkaardige vondst. Twee jaar later, in augustus 1969, vonden leden van de natuurvereniging Natuurpunt bij de renovatie van een zestiende eeuwse woning in Lier (provincie Antwerpen) opnieuw twee spreeuwenpotten. Een ervan was lange tijd terug te vinden in het Lierse begijnhof.6 Ook in Berlaar (provincie Antwerpen) merkten leden van de natuurvereniging De Wielewaal enkele exemplaren in de typische omgekeerde V-vorm op aan de zijgevel van een oude boerderij. De eigenaars vermoedden eveneens de aanwezigheid van potten aan een oud gebouw aan de overkant van de straat. Maar daar waren de broedpotten bij een renovatie reeds verwijderd en afgevoerd. Later volgden nog vondsten in Neerrepen (provincie Limburg) en Aarschot (provincie Vlaams-Brabant).

© Marc Vermylen

Niet alleen de lokale heemkundige kringen hadden interesse voor de vondst van deze broedpotten. Ook De Wielewaal, intussen vandaag de lokale afdeling van Natuurpunt in Lier, toonde grote interesse. De leden stelden namelijk vast dat ook andere vogels, met name grauwe vliegenvangers en gekraagde roodstaarten, gebruik maakten van de kruikjes. Een paar jaar geleden werd zelfs een bonte vliegenvanger gespot in een broedplaats aan het Netekanaal in Lier.

In de loop der jaren kreeg De Wielewaal vele vragen, reacties, informatie en materiaal uit de omgeving van Lier, maar ook vragen van onderzoekers uit het buitenland. In het Wielewaaltijdschrift van juni 1970 deed J. Van Winkel de volgende oproep: “tenslotte zouden wij de Wielewalers van afd. Lier verzoeken eens goed uit te kijken naar mogelijke potten in de omgeving opdat er van deze prachtige heemkundige voorwerpen geen zouden van verloren gaan.”7

Familiebedrijf

De Wielewaal ging echter nog een stap verder dan opzoekwerk. Ze nam het initiatief om deze potten terug in productie te nemen. Hiervoor namen ze contact op met de Lierse pottenbakker Herman Verhoeven. In zijn familiebedrijf werden sinds het begin al dergelijke kruikjes gebakken. Ze verkochten onder meer een bijzonder model voor mezen. Verhoeven en De Wielewaal gingen een samenwerking aan en ze creëerden samen een breed assortiment aan broedpotten waaronder ook nieuwe modellen. Zo ontwierpen ze een ‘Vliegenvangerspot’ om broedgelegenheid te bieden aan de grauwe vliegenvanger. Daarnaast zag een ‘Koppot’ het licht. Deze potten werden niet op de draaischijf vervaardigd zoals de andere exemplaren. De Wielewaal en Verhoeven speelden hiermee terug in op de lokale heemkunde. Deze broedpot is gebaseerd op het hoofd (de kop) van de Lierse volksfiguur Wardje van de Jezuïeten. Voor de ‘Tongpot’ baseerde men zich op de middeleeuwse ‘Kop van Neerrepen’. Deze stelt een varkenskop met uitgestoken tong voor. Die tong fungeert als zitstok. In het gamma zaten ook nog zijdelingse potten, klassieke nestkastmodellen voor boomstammen en voederbakjes.

© Marc Vermylen

Al deze broedpotten werden verkocht als fondsenwervingsactie voor de aankoop van waardevolle, bedreigde natuurgebieden in de Kleine Netevallei te Lier, Ranst en Zandhoven (provincie Antwerpen). Omdat er op het Liers begijnhof reeds een oude broedpot hing, bracht men een nieuw assortiment aan tegen de gevels van enkele gebouwen. Zo trachtte De Wielewaal bij een breder publiek de aandacht te trekken op het bestaan van broedpotten. De stadsgidsen kregen informatie over de historiek van de broedpotten waardoor ze er tijdens hun culturele rondleidingen aandacht aan konden besteden. In 1997, tijdens de viering van het vijftigjarige bestaan van De Wielewaal als plaatselijke Natuurpuntafdeling, werd een vergulde broedpot per opbod verkocht. Ook daarvan ging de opbrengst naar de bedreigde natuurgebieden. De afdeling biedt ze ook wel eens aan als relatiegeschenk voor gastsprekers of als cadeau tijdens de kerstperiode. En in 2014 wist men de gemeente Nijlen (provincie Antwerpen) te overtuigen om ter bescherming van de snel achteruitgaande populatie huismussen de ‘Muspotten’ te promoten bij de inwoners. Op deze manier geraakten de broedpotten verspreid, niet alleen in de omgeving van Lier, maar ook over Vlaanderen en het buitenland (o.a. Frankrijk, Nederland, Zwitserland).

Biodiversiteit

Naast de inkomsten die ten goede komen aan de eigen werking, biedt De Wielewaal een concreet antwoord op een actuele uitdaging in het samenleven tussen vogels en mens. Want door de voorwaarden die overheden opleggen rond isolatie, worden muren en daken nog meer dichtgewerkt dan voorheen. De holtes en kieren die voorheen onderdak boden aan vogels, verdwijnen almaar meer. Zo vinden mussen, spreeuwen en andere vogels geen nest- en broedplek meer voor hun jongen. Door terug te grijpen naar het oude gebruik van de broedpotten, zorgt deze lokale afdeling van Natuurpunt voor vogelbescherming. De broedpotten bieden mogelijkheden voor biodiversiteit en de ondersteuning van het samenleven van dier en mens. Een heemkundige vondst werd zo door De Wielewaal omgevormd tot artistieke creaties, het vernieuwen van oude tradities en kansen voor biodiversiteit.

  1. 1. C. Massys, Arrival of the Holy Family in Bethlehem, 1543, Staatliche Museen Berlin, https://www.wga.hu/frames-e.html?/html/m/massys/cornelis/holyfami.html (bezocht op 15 juli 2024).
  2. 2. E. Stresemann, ‘De oud-Nederlandse spreeuwenpot’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 14, juli 1948; 145-146; J. Van Winkel, ‘Spreeuwepotten’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 36, juni 1970: 177-180; J. Van Winkel, ‘Spreeuwepotten’, Wielewaal : Vlaams Tijdschrift Voor Natuurstudie 38, maart 1972: 68-69; J. Weyns, ‘Bij Breugel in de leer voor honderd-en-een dagelijkse dingen’, Ons heem jaargang 23 nr 3, bloeimaand 1969: 121.
  3. 3. M. Labbé, Etonnants nichoirs traditionnels, Gif sur Yvette, 2006; J. Van Winkel (juni 1970): 177-178; J. Weyns (bloeimaand 1969): 121; R. Van den Broeck, ‘Spreeuwenpotten’, Tijdschrift Karekiet 13, 1982.
  4. 4. J. Van Winkel (juni 1970): 178; J. Van Winkel (maart 1972): 68-69.
  5. 5. E. Stresemann (1948): 146.
  6. 6. De broedpotten werden verwijderd omwille van renovatiewerken van meerdere huizen en gebouwen in het Liers begijnhof. Op het moment dat dit artikel werd geschreven, waren ze dus niet meer te zien.
  7. 7. J. Van Winkel (juni 1970): 180.