Stevige oplages, een quasi permanente expo, als tekenfilmfiguur gekend van Canvas tot Cartoon Network … Pieter De Poortere oogst wat hij zelf gezaaid heeft met Boerke. Maar hij deelt zijn succes ook graag, en nog liever zijn twintig jaar ervaring. Op huisbezoek bij de kersverse voorzitter van de vzw achter het Stripmuseum.
Treffen doen we elkaar dus niet in het art-nouveaupaleis in Brussel waar het Stripmuseum gevestigd is - een onvervalste Horta. Maar de entree bij Pieter De Poortere thuis in Sint-Amandsberg is ook best statig. Zijn dat Korinthische zuilen? In elk geval lijken ze zo uit een van de Alex-boeken gerold waar hij mee opgegroeid is. Dankzij Alex en Asterix leerde hij geschiedenis, zal hij straks vertellen, en ook dat er nog een enorm potentieel is om via strips aan educatie te doen. Het is een van de pijlers waarop het Stripmuseum rust, en die voor hem verder mag uitgebouwd worden - al dan niet met een Korinthische krul.
In juni nam De Poortere de fakkel van Ferry Van Vosselen, (ooit nog zijn lesgever aan Sint-Lucas) over als voorzitter van het Belgisch Stripcentrum, de vzw die het Stripmuseum in Brussel aandrijft. Hij vormt er een tandem met Isabelle Debekker, die sinds eind 2019 directrice is en instaat voor de dagelijkse werking. Een Nederlandstalige en een Franstalige, om het evenwicht te bewaren. Het museum werd in 1989 geopend door Guy Dessicy, medewerker van Studio Hergé en directeur van de reclamepoot Publiart, na een voorzet van architect en liefhebber Jean Breydel de Groeninghe. Zodra de Vlaamse cultuurminister die naam hoort, trekt hij toch meteen de subsidiebeurs open! (Misschien moeten ze dan wel het woord ‘Belgisch’ laten vallen in hun baseline.) Over subsidies, en vooral hoe ze die dreigen mis te lopen als tweetalig, Brussels cultuurhuis, moeten we het ook zeker hebben.
Tegenover hen in de Brusselse Zandstraat ligt het Marc Sleen Museum, ergens tussen collega en concurrent. En al is het Stripmuseum mee opgericht door een medewerker van Hergé, het Hergé-museum zelf vind je dan weer in het minder tot de verbeelding sprekende Louvain-La-Neuve: de versnippering van een op zich al verschrompelende stripwereld. Aan thema’s geen gebrek voor een geanimeerd gesprek. In de hoop natuurlijk dat de maker van Boerke niet zo zwijgzaam is als zijn antiheld. En beter opgewassen tegen de spelingen van het lot.
Zoals vanochtend op de trein: “Beste reizigers, er staat een paard op de sporen.” Het is de reden waarom ik maar net op tijd en half buiten adem aanklop. Probeert Boerke misschien paarden te houden?
“Nee, koeien wel. Maar mocht hij een paard hebben, dan zou het zeker de trein hinderen. Boerke heeft zelf ook al veel over sporen gelopen. In elk geval zou zijn paard gesneuveld zijn, of misschien nog eerder Boerke zelf - iets of iemand zou in ieder geval verhakkeld worden. Maar is ‘er staat een paard op de sporen’ in feite geen eufemisme voor ‘we passeren een psychiatrische instelling’? Zoveel mensen die zelfmoord plegen. Ik heb dat nooit begrepen. Hoe donker Boerke ook gaat, zelf sta ik optimistisch in het leven.”
Gelukkig hebben ze jou en niet Boerke gevraagd als voorzitter van de vzw.
“Dan zou het Stripmuseum na twee dagen afgebrand zijn. In lijn met zijn beleidsplan: bedenk het ergste wat er kan gebeuren.”
Is Boerke ook afkomstig uit Zomergem, waar jij bent opgegroeid?
“De figuur is gebaseerd op een lokale boer uit mijn kindertijd. Onze woonwijk lag te midden van de velden waar ik met mijn vader ging wandelen, en ik zat in de Katholieke Landelijke Jeugd, tussen de zonen van landbouwers."
"Mijn eerste kennismaking met kunst, was het museum in Deinze: Emile Claus, Gustave Van de Woestyne, Constant Permeke … De verheerlijking van het platteland in tijden van industrialisatie. Al die dingen samen leverden de potgrond voor Boerke en zijn naïeve kijk op de wereld. Vandaag zijn er heuse Boerkeswandelingen in Sint-Laureins aan de grens met Nederland, er staan waarschuwingsborden met zijn beeltenis: ‘Hier uw hond niet laten kakken’. Boerke is uit zijn kaders gekropen om te proeven van de echte boerenbuiten.”
In dat diverse landschap willen wij met het Stripmuseum het centrum zijn. Het aanspreekpunt voor binnen- en buitenland. Mikken op internationaal toerisme zonder de aansluiting te verliezen met het lokale - Vlaams, Waals en zeker ook Brussels. De omslag is voor een groot stuk ingezet
Was jij een leidersfiguur in die KLJ-dagen?
“Niet meteen, nee. Bij de Christelijke Mutualiteiten ben ik dat even geweest, maar dat waren vooral kampen met zwaarlijvige kinderen: ver moest er niet gewandeld worden. En sinds twee jaar ben ik voorzitter van ons zaalvoetbalploegje. Tot zover gingen mijn leidersexploten. Maar onlangs ben ik 46 geworden - ja, ik heb daar vrede mee - en nu pas voel ik de neiging om verantwoordelijkheid te nemen. Buiten die voor mijn gezin natuurlijk. Een roeper ben ik nooit geweest en zal ik ook nooit zijn. Een paar weken geleden zeiden mijn kinderen nog: ‘Papa, je bent een introvert.’ Niet dat ik mensenschuw ben of asociaal, maar als tekenaar zit ik al zo’n twintig jaar alleen te werken, in stilte. Vorig jaar met de lockdown was de afzondering compleet. Ik heb veel nagedacht toen en kwam tot het besef dat ik zowat alles gedaan heb wat ik wilde doen. Een eigen stripreeks, internationale vertalingen, tentoonstellingen, een animatieserie … Snel zal ik niet verhongeren. Niet dat ik financieel binnen ben, maar voor een tekenaar in Vlaanderen ben ik bij de gelukkigen. De doelen die ik mezelf als twintigjarige had gesteld, zijn allemaal afgevinkt.”
Voor je in vrede heengaat: mag er toch nog iets gebeuren?
“Heel wat! Iedereen zit op zijn eigen eilandje, wat eigen is aan het solitaire bestaan van een striptekenaar. Een van de dingen die me nog heel veel plezier zouden doen: het wereldje verenigen, elkaar leren kennen, zowel in Vlaanderen als over de grenzen. Na al die jaren weet ik ongeveer hoe het in elkaar zit. Ik heb van ieder aspect van het tekenen geproefd: tentoonstellingen, een uitgeverij, animatiefilm … En zoveel zijn er nu ook weer niet met zo’n overzicht. Noem het gerust een vorm van engagement. Ik voel dat de stripwereld aan het verschrompelen is. Dat is misschien te sterk uitgedrukt, maar hij is toch serieus aan het veranderen. Als er niemand voor opkomt, dan kan er heel wat moois verdwijnen. We moeten ons model durven herbekijken. Zo werk ik al zestien jaar met een productiehuis, De Hofleveranciers, die uit de comedyhoek komen. Ze zijn begonnen als mijn agent, vandaag zijn ze ook mijn uitgever, Nanuq, de organisator van mijn tentoonstellingen en de producer van mijn animatieserie. Dat blijft klein, maar die twee mensen die me ondersteunen, maken alle verschil. Ze zorgen ervoor dat ik me met het creatieve kan bezighouden terwijl zij het technische en zakelijke luik op zich nemen. En zelfs bij het creatieve luik denken ze mee aan nieuwe concepten. Zo’n samenwerking is goud waard. Daarnaast verbinden ze ook de strip met de animatiewereld die vaak gescheiden werelden zijn. Vanuit ons productiehuis sturen we een team van ongeveer vijftien mensen aan voor de animatiereeks. En waar je voor zulke coproducties meestal naar het buitenland kijkt, doen wij dat met het fantastische Fabrique Fantastique in Lier. Zoiets hier kunnen maken en gefinancierd krijgen is een droom.”
Ondanks crisis in de sector, het talent is er.
“Zeer zeker. Er worden hier massa’s fantastische dingen gemaakt, alleen zit er weinig lijn in. Iedereen is met en voor zichzelf bezig. We komen elkaar enkel tegen op die paar stripfestivals, FACTS, Comic Cons, en enkele kleinere voor de liefhebbers, of tijdens signeersessies. Nochtans word je daar gelukkiger van als je beseft dat je er niet alleen voor staat. In Vlaanderen speelt dan nog mee dat niet iedereen het elkaar gunt, terwijl ze in Nederland makkelijker de krachten bundelen. Onze mentaliteit mag gerust veranderen, niet dat er een heuse volksheropvoeding nodig is. Gewoon, elkaar wat vaker tegenkomen, zou al helpen.”
Hoe lijm je de snippers weer aan elkaar? Het Hergé ligt in Louvain-La-Neuve en er is een apart Marc Sleen-museum aan de overkant.
“God ja, het is een ervenkwestie dat Hergé daar zit. Zo moeilijk bereikbaar. Een pendelbusje tussen de twee musea met een combiticket, dat zou toch moeten mogelijk zijn? Samenwerken levert altijd meerwaarde op. De Stichting Marc Sleen is eigenaar van haar eigen gebouw. Met De Knalgele Kubusvoordeur dragen ze wel geweldig bij aan de jeugdwerking, waar iedereen beter van wordt. Kijk, we praten allemaal met elkaar. In de Museumraad van Brussel is er overleg. En met onze directrice Isabelle mikken we op zoveel mogelijk partnerschappen. In dat diverse landschap willen wij met het Stripmuseum het centrum zijn. Het aanspreekpunt voor binnen- en buitenland. Mikken op internationaal toerisme zonder de aansluiting te verliezen met het lokale - Vlaams, Waals en zeker ook Brussels. De omslag is voor een groot stuk ingezet. We kijken meer naar de jeugd, naar Brussel, naar de wereld, en het is de bedoeling dat die ook terugkijken. Onlangs was er de jaarlijkse stripweek in Brussel waar uitgevers en jonge tekenaars hun werk kunnen tonen. Die vinden allemaal de weg naar ons. Er was de conferentie van FARO, het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, rond strips als instrument voor musea - niet louter educatief, maar ook om hun verhaal te vertellen bijvoorbeeld. Er was een bijeenkomst van grote stripfestivals uit New York, Taiwan, Canada, Napels, Lucca, Haarlem ... Het museum mag echt nog meer een mondiale hub worden. En natuurlijk zijn we daar onvoldoende voor uitgerust en moeten we onze staf weer uitbreiden, maar de ambitie is er. We willen hier niet enkel het verleden bewaren, maar bouwen aan de toekomst.”
Een Belgisch stripcentrum in Brussel met een Franstalige directrice en een Nederlandstalige voorzitter van de raad van bestuur. Betekent dat geld krijgen van de vier beleidsniveaus, of van geen enkel?
“Meestal vallen we tussen vier stoelen. Enerzijds willen we ons nooit tot een bepaalde kant bekeren, anderzijds willen we alle gewesten en gemeenschappen erbij betrekken. Af en toe ontvangen we projectsteun van Vlaanderen, of tijdelijke steun van het Brussels gewest, maar veruit het leeuwendeel van onze inkomsten komt uit de ticketverkoop. Onze bezoekers zijn onze sponsors. En dat publiek is héél internationaal, met als grootste groep de Fransen en Franstaligen. Op dit moment komt tien procent uit Vlaanderen. Die band wil ik aanhalen. Maar het heeft geen zin om te ontkennen dat strips een Belgisch verhaal zijn en dat ook moeten blijven. We moeten terug onze oude plek opeisen. Bij ons komt er een grote overzichtstentoonstelling aan over de Belgische strip, waarvoor we putten uit de permanente collectie. Veel Fransen zijn vergeten dat het merendeel van de bekende stripreeksen door Belgen getekend is. Door onze verdeeldheid hebben we de perceptie daarrond uit handen gegeven. Wat ook beter kan: de manier waarop naar strips gekeken wordt. In de Franstalige gemeenschap en zeker in Frankrijk is dat een heuse kunstvorm - en dat al sinds Jacques Tardi en Moebius. Daar schrijven sollicitanten met trots op hun cv dat ze liefhebber zijn van bandes dessinées. Terwijl strips in Vlaanderen eerder beschouwd worden als iets voor kinderen, of als een meeneemproduct, omdat je ze in de rekken van de supermarkt ziet liggen. Wat ook weleens meespeelt: je moet eerst in het buitenland presteren voor je hier opgehemeld wordt. En dan is er die valse bescheidenheid: we zullen niet snel roepen dat we kunst aan het maken zijn. Natuurlijk ben ik een kunstenaar, al mag ik dat zelf niet hardop zeggen.”
En dan is er die valse bescheidenheid: we zullen niet snel roepen dat we kunst aan het maken zijn. Natuurlijk ben ik een kunstenaar, al mag ik dat zelf niet hardop zeggen
Trekt het Stripmuseum zelf niet wat makkelijk de commerciële kaart?
‘De undergroundstrip mag inderdaad prominenter aanwezig zijn. Met de expo United Comics of Belgium gaven we in 2021 een overzicht van klassiek én progressief. Met kleinere thematentoonstellingen kunnen we sneller inspelen op wat er leeft. Omdat strips en comics niet vasthangen aan een drager, creëert dat nieuwe mogelijkheden. Op videoschermen, in projecties, als manga of in een boek: de oorsprong blijft het beeldende verhaal. In de opstelling van een museum kan je daar slim mee aan de slag. Op technologisch vlak is er zeker winst te boeken. De werven zijn er, onze directrice Isabelle Debekker is goed bezig. We praten veel met elkaar. Dat evenwicht tussen taalgemeenschappen - ook in de raad van bestuur is het fiftyfifty - zorgt voor een solide basis en representativiteit. De komende jaren zullen we verder proberen te vervrouwelijken en verjongen. Maar, ik zeg het, de afgelopen jaren is er al veel ten goede veranderd. Covid heeft alles vertraagd. Voor een museum dat leeft van zijn bezoekers, was dat een ramp. En we waren nog maar net bekomen van de aanslagen in 2016 toen het Brusselse toerisme ineenklapte. Het is dus een vloek en een zegen dat we zelfbedruipend zijn: we hebben de vrijheid om onze eigen koers te varen, maar we zijn ook heel kwetsbaar.”
Zelf ben je van Zomergem, deelgemeente van het nog milder bekende Lievegem. Vandaag woon je in het gezellige Sint-Amandsberg in gemoedelijk Gent. Ben je wel bestand tegen de botsende beschavingen in Brussel?
“Ik ken Brussel. Van kleins af ging ik er naartoe met mijn ouders. Later trok ik geregeld naar concerten in de Vaartkapoen in Molenbeek. Mijn schoonfamilie woont daar. Om de zoveel tijd neem ik mijn kinderen mee op hotel en verkennen we de stad. Na het zoekprentenboek Lam, over Gent en de gebroeders van Eyck, heb ik er met Renée een gemaakt over Brussel en Magritte. Brussel, dat zijn honderden steden. Iedere persoon doet je er iets nieuws ontdekken. Elke bewoner maakt er zijn eigen dorp van. Als Vlamingen moeten we meer door Brussel lopen. Ja, het is soms vuil en aan het Noordstation kan het heftig zijn. En ja, ze hebben veel moois platgesmeten en er iets lelijks voor in de plaats gezet. Maar dat heeft Londen ook gedaan. Dat is evengoed een moderne stad neergepoot op een oud stratenplan. En een te propere stad is ook niks. In Brussel kun je nooit alles kennen. Het is een clash van invloeden, en dat is de mens ook.”
Is dat niet net onze kracht, dat België cultureel op twee tektonische platen ligt, de Romaanse en de Germaanse?
“Ik denk dat ook. We plukken zonder gêne wat we willen en trekken ons weinig aan van wat ze zullen denken. Omdat we geen eigen dominante cultuur hebben, zijn we het gewend om te combineren. We zijn van nature eclectisch: de Spanjaard met de Habsburger en de Viking. Misschien is er ook dat sluimerende verzet tegen de zoveelste bezetter. Dat licht anarchistische, die surrealistische humor die ook in mijn werk zit. Het maakt onze beeldtaal origineel en herkenbaar. In Frankrijk vinden ze dat Boerke alleen uit België kan komen, net zoals Benoît Poelvoorde en Arno. Het heeft ook het gigantische voordeel dat het zonder tekst is. Na een tentoonstelling in het Koreaans cultureel centrum, heeft nu zelfs een Chinese uitgeverij de rechten gekocht. Of het nu een Amerikaan is of een Japanner, ze snappen de humor. Boerke nodigt uit. Het is een stateloos universum. Op mijn bureaublad heb ik een excellijst staan met de slechtste karaktereigenschappen van de mens die ik af en toe aanvul - ook die zijn universeel.”
Brussel is niet enkel Frans- en Nederlandstalig, er komt wel wat meer samen. Hoe betrekken jullie al die diverse groepen?
“Onlangs hebben we De Drukkerij opgestart, een collectief atelier in de Berlaimontlaan waar acht stripmakers een jaar lang aan hun persoonlijke projecten mogen schaven en samen aan een collectief project werken. De kandidaten kwamen uit alle leeftijdsgroepen, geslachten en kleuren. Daarnaast zetten we zowel met de uitgeverij als met het museum sterk in op leesbevordering via strips. Zo vertrekt er vanuit het museum een leesproject voor allochtone vrouwen. De pedagogische waarde ervan wordt gigantisch onderschat."
"Als ik naar mijn eigen jeugd kijk: ik heb geschiedenis geleerd via Asterix en Alex. Vandaag lezen kinderen steeds minder, maar soms begrijp je het ook als je ziet hoe lelijk en schools die leren-lezen-boekjes zijn. Voor het AVI-leesonderwijs heb ik net een vrolijke reeks gemaakt voor eerste lezertjes - het project heet Lees-Trip en is een initiatief van onze uitgeverij Nanuq. En als we het over kleur hebben, mag ik zeker Rachid niet vergeten die ons gebouw bestiert en al jaren een steunpilaar is van het museum. In Brussel maken ze daar allemaal zo geen punt van, er zijn heel wat tekenaars met diverse roots. Er is heel veel aan het bewegen. De grenzen tussen strip, illustratie en graphics vervagen. Kleine uitgeverijen in de underground waar de mix al veel langer is ingezet dan in de commerciële Vlaamse stripwereld. Ook op de traditionele Franse stripfestivals lopen niet enkel oude, witte mannen rond. Hetzelfde wat betreft onze bezoekers: de hele wereld schuifelt er rond. De smeltkroes die Brussel is, sijpelt door in het Stripmuseum. Die boodschap mag weleens gehoord worden in Vlaanderen.”
Vreemd toch dat de Vlaamse cultuurminister jullie niet aan de borst drukt. Als er iets canon is, dan toch wel de strip.
“Dat heeft te maken met een algemene devaluatie van en een gebrek aan ambitie in het Vlaamse stripwezen zelf. Neem Stripgids, het blad waarvoor we dit gesprek voeren. Vroeger was het ook de drijvende kracht achter de Bronzen Adhemar, maar in 2017 werden de Vlaamse Cultuurprijzen omgevormd tot de Ultimas en werden strips samen met andere literaire disciplines gegroepeerd in één Ultima voor de Letteren. Hoe groot is de kans dat een stripmaker daar ooit mee aan de haal gaat? Nu wordt de Bronzen Adhemar wel terug autonoom uitgereikt door Stripgids - met een geldprijs en een tentoonstelling in de Warande - maar de weerklank is toch beperkter. Veel is veranderd toen Stripgids zijn subsidies kwijtspeelde. Het blijft een initiatief dat alle lof verdient, maar de organisatie is teruggevallen op één of twee mensen. Die kunnen het gewicht van de hele Vlaamse stripwereld toch niet op hun schouders torsen? Hopelijk worden ze binnenkort door Literatuur Vlaanderen erkend als literaire organisatie. In elk geval willen we ook met hen meer samenwerken. De winnaar van de Bronzen Adhemar krijgt een expo in het Stripmuseum. Dit jaar is dat Judith Vanistendael, twee jaar terug Charel Cambré. Op die manier wordt hun werk zichtbaar voor een veel groter publiek dan alleen in Vlaanderen. Nogmaals, het potentieel is enorm. Ook bijvoorbeeld om jonge tekenaars kansen te geven in de journalistiek. Het kan verhalen toegankelijker maken en tegelijk mensen weer verleiden om strips te lezen. Mensen samenbrengen, daar gaat het om. En dat mag met overheidssteun. Waar dient die anders voor?”
Doen ze het dan zoveel beter aan Franstalige zijde?
“Oh ja, dat kun je bijna niet vergelijken. De Franstalige Gemeenschap pompt veel meer geld en middelen in Franstalige uitgeverijen en de promotie van Franstalige beeldverhalen. Kijk naar het festival van Angoulême: de eerste dertig meter in de tent van de alternatieve uitgevers is één en al Wallonië-Brussel. Daartegenover staat één kraam van de Vlaamse verdeler Pinceel en Oogachtend - en die verkoopt dan nog vooral Engelstalige boeken. En in de rechtentent zit Literatuur Vlaanderen met één iemand. Het onderscheid in investeringen is gigantisch. Wallonië neemt strips ernstig. En nergens word je beter gesoigneerd dan door Franse uitgevers. Het is niet verrassend dat de Vlaamse garde wordt uitgegeven in Frankrijk, Simon Spruyt, Olivier Schrauwen, Judith Vanistendael, Brecht Evens … Voortaan wil ik een beetje de brug vormen. Jarenlang zijn we misschien te veel georiënteerd geweest op de Franstalige markt. In de mate van het mogelijke zullen we - en dan bedoel ik het team, als bestuurder kan ik enkel mee de richting proberen aan te geven - de banden met Vlaanderen aanhalen. In dat opzicht verwijs ik ook graag naar De Leeuwen van Vlaanderen, een theatervoorstelling voor anderstalige nieuwkomers die we met De Hofleveranciers gemaakt hebben - het bijbehorende boekje was trouwens de eerste Lees-Trip. Allemaal manieren om mensen te bereiken die anders in de kou blijven staan. Zoals een taalbad via strips en muziek. Zo’n nieuw project kost natuurlijk iets. Het is niet altijd evident om boekenwinkels en scholen mee te krijgen. Het is een trage veroveringstocht, man per man. Eerlijk: soms zijn we een bende lompe boeren die op een postzegel groot naar hun navel zitten te staren. Maar aan de andere kant zijn we ook niet de bende fascisten voor wie we soms versleten worden. We moeten anderen maar ook onszelf weer overtuigen dat we niet zo verschrikkelijk zijn.”
Best niet te veel rekenen op de overheid dan. Wat kan de sector zelf doen?
“Dringend de ambities bijstellen, te beginnen met de uitgevers. In Vlaanderen noemen ze iets een bestseller als je er 1.500 exemplaren van verkoopt. Dat is wel heel bescheiden. Van een titel van Boerke verkoop ik er 5.000. Je moet durven diversifiëren. Hier investeren ze enkel in wat ze al kennen. Zo houden ze zichzelf klein. Het is ook een van de redenen waarom ik deze functie heb opgenomen in het Stripmuseum. Als tekenaar heb ik me al te vaak in de steek gelaten gevoeld door uitgeverijen. Pas nu, onder dak bij Nanuq en mijn productiehuis, maak ik deel uit van een plan. Iedere tekenaar in Vlaanderen zou zo iemand achter zich moeten hebben, iemand die er honderd procent voor gaat. Helaas voelen uitgeverijen zich niet per se verantwoordelijk voor hun tekenaars. Zelfs naar een evenement met internationale contacten sturen ze hun kat en laten ze hun tekenaars in de steek. Want het is weer een kans gemist om hun werk in het Engels vertaald te zien worden en, wie weet, door te breken op de Amerikaanse markt. Ik kijk er ook niet altijd naar uit om een presentatie te geven aan zoveel mensen, maar ik begrijp het belang ervan wel. Je moet praten, overtuigen, en dat lukt pas als je zelf overtuigd bent. Wereldwijd zouden er een heleboel mensen geïnteresseerd zijn in het soort boeken dat in Vlaanderen gemaakt wordt, maar om daar te geraken, moet je wel door een kluwen van promotie en distributie heen. Dat is pompen.”
Tegenwoordig kun je via allerlei kanalen en sociale media toch zelf veel mensen bereiken?
“Bereiken is één ding, verkopen nog een ander. Ik publiceer al jaren in Focus Knack, waarvan de lezers misschien eerder in een platenwinkel komen dan in een stripwinkel. Dus probeer ik daar aanwezig te zijn. Met mijn productiehuis organiseer ik rondreizende tentoonstellingen waarvoor we culturele centra aanspreken. We zijn vermoeiend proactief. (lacht) Ik snap dat niet iedereen dat kan opbrengen. Maar ik zie het wel als de taak en de plicht van een uitgever.”
Kun je vanuit het Stripmuseum ondersteuning bieden?
“Wij staan sowieso aan de kant van de tekenaars. Liefst zou ik ze allemaal meermaals per jaar laten samenkomen in het Stripmuseum. Om met elkaar te praten, bijvoorbeeld over hoe ze hun auteursrechten aanpakken en zo. Maar zelfs één keer per jaar, al is het om pinten te pakken, is beter dan niets. Ontmoet elkaar!”
Jij hebt zowaar je eigen zaal in het Stripmuseum, het Pieter De Poortere-auditorium. Blijft er wel nog budget over voor anderen?
“Je zou eens moeten weten! Ik heb die, begot, eigenhandig geïnstalleerd, ben nog zelf het behangpapier gaan kiezen. Geen grote kostenpost dus voor zo’n populaire zaal. Het is trouwens van onschatbare waarde om als tekenaar met eigen ogen te kunnen volgen wat wel of niet werkt. Daar heb ik het internationaal potentieel ontdekt van Boerke, toen ik Chinezen en Zuid-Amerikanen zag lachen met dezelfde prenten. Ook de animatiefilmpjes worden er getoond.”
Op 24 augustus lanceerde de International Council of Museums (ICOM) een nieuwe definitie van een museum als een “institution (…) that researches, collects, conserves, interprets and exhibits (…) fosters diversity and sustainability. They operate and communicate ethically, professionally and with the participation of communities, offering varied experiences for education, enjoyment, reflection and knowledge sharing.” In hoeverre willen en kunnen jullie een museum zijn?
“Ik zou niet kunnen zeggen op welk punt we daar niet aan beantwoorden. Het is natuurlijk een grote vlag die een hele diverse lading moet dekken - ook het Pollepelmuseum valt er bij wijze van spreken onder - en het is ook niet dat we alles al even goed doen ook, natuurlijk. In de algemene vergadering zitten heel wat mensen die onderzoek doen naar strips. Het museum heeft een speciale uitgave, De zandstraal, die zich richt op research. We hebben een omvangrijke collectie van bestaande platen die zo goed bewaard worden dat er niet veel nood is aan restauratie. Maar op dat gebied, ik noem het erfgoedbewaking, is effectief nog vooruitgang te boeken. We hebben weliswaar een klein team. Voor exposities wordt er vaak naar mensen uit het veld gekeken.”
Met hoeveel zijn jullie in totaal?
“Een twintigtal vaste mensen. Niet slecht, maar we komen van dertig. Covid heeft ook in onze werking lelijk huisgehouden. De bedoeling is om dat gaandeweg opnieuw uit te breiden. Er gebeurt enorm veel, de ene tentoonstelling na de andere, je merkt dat er sommigen op hun tandvlees zitten.”
Laten we nog enkele elementen uit de definitie lichten: sustainability: hoe duurzaam zijn jullie?
“We hebben een prachtig pand, maar het blijft een ontwerp van Horta, met veel glaspartijen. Geen pretje om te verwarmen. Maar er ligt een stevig besparingsplan klaar voor de komende winter. We gaan de verwarming lager zetten en de verlichting dimmen. Het eigenlijke gebouw is in handen van de federale overheid, we hebben het in bruikleen van de Regie der Gebouwen. Dat is onze grote subsidie, als je wil. Wij staan in voor het dagelijkse onderhoud ervan. Maar neem de vloer, een mozaïek van Horta: dat pak je niet zomaar aan. Voor restauratiewerken van die schaal komt de Regie der Gebouwen tussenbeide met externe partners. In 2023 viert Brussel trouwens het jaar van de art nouveau. Bij ons komt er een tijdelijke expo over strips en art nouveau. Het wordt een superboeiende tijd en met Isabelle hebben we de geschikte directrice - respect voor haar.”
Bovenal moeten we de tekenaars opnieuw welkom heten. Dit museum is ontstaan vanuit hen, voor hen. Misschien zijn we soms iets te veel afgedreven naar een toeristische instelling
Education and knowledge sharing: zit dat goed?
“Onlangs is er nog iemand extra op de post ‘kinderwerking’ gezet, hopelijk kunnen we dat nog verder uitbreiden. We hebben nu al veel scholen die op bezoek komen en een rondleiding krijgen. Zeker vanuit Vlaanderen mogen dat er altijd meer zijn. We willen op alle niveaus een kenniscentrum zijn. En zelfs als wij het antwoord schuldig blijven, moeten wij meteen kunnen doorverwijzen naar wie dat wel kent. Bovenal moeten we de tekenaars opnieuw welkom heten. Dit museum is ontstaan vanuit hen, voor hen. Misschien zijn we soms iets te veel afgedreven naar een toeristische instelling. Wat op dat moment nodig was, daardoor hebben we onze werking verzekerd. Maar het is tijd om de lokale banden te versterken.”
En om naar de toekomst te kijken? Het museum wordt weleens weggezet als het schrijn van de gouden jaren van de Franco-Belgische strip.
“Tja, de mensen zullen altijd blijven vragen naar Tintin. Het één sluit het ander ook niet uit, integendeel, je trekt ze binnen met de Smurfen en Lucky Luke, en dan kun je ze een subtiel duwtje geven: kijk ook eens naar die of dat. Met tijdelijke installaties, of met stripconcerten waar live wordt getekend bij artiesten die optreden. Angèle is er nog geweest. Onlangs kwam Abdel de Bruxelles live tekenen; die heeft een prachtig boek over Marokko gemaakt. Ik heb dat vroeger ook veel gedaan, cartoon battles, met Kim Duchateau. Improviseren op een opdracht: een paddenstoel en Back to the Future, en ga maar los. Dat zijn allemaal zaken die we opnieuw moeten aanzwengelen. Dat is soms de frustratie: vanuit onze kleine uitgeverij annex productiehuis zie je wat het zou kunnen zijn, en wat het soms maar is. Ons eigen succes is voor een groot deel te danken aan de verscheidenheid van de profielen binnen het productiehuis. Zo hebben we de Gentse imam Khalid Benhaddou die met de Turkse comedian Erhan Demirci voorstellingen geeft rond de Koran, er is de zelfverklaarde ‘extreemrechtse stand-upper’ Han Solo, de bekende actrice Maaike Cafmeyer. Het brengt leven in de brouwerij. Wellicht is het niet altijd de meest efficiënte methode, heel soms mis je wat vakidiotie, maar door die diversiteit en rijkdom van met andere dingen bezig te zijn, krijg je wel betere ideeën. En een scherper inzicht: waarom heb je als tekenaar maar recht op tien procent per verkocht boek terwijl je al het werk doet? Veertig-vijftig procent gaat naar de winkel, dan is er nog distributie, druk, de overheadkosten van de uitgeverij. Pas als je meer dan 15.000 boeken verkoopt, gaat je percentage naar twaalf. Maar als je bij een Vlaamse uitgever zit die niet hoger mikt dan 1.500 boeken en je verdient twee euro aan een boekje, dan hou je drieduizend euro over aan iets waar je soms een jaar aan hebt gewerkt. Dus gaan uitgeverijen er gemakshalve maar vanuit dat je zelf een werkbeurs aanvraagt of lesgeeft om rond te komen. Dat is die verantwoordelijkheid waarover ik het daarnet had. Zit je bij Standaard Uitgeverij en teken je Amoras, dan kan je meedraaien in een geolied fabriekje. Niks mis mee trouwens, evenmin met de verstripping van tv-fenomenen als Camille of Buurtpolitie. Ik ga niet zeggen dat ik dat de meest fantasierijke producten vind die de mogelijkheden van het medium ten volle benutten, maar ze zijn van harte welkom in onze grote tent. Alles wat kinderen aan het lezen zet, even wegtrekt van TikTok of die andere eindeloos repetitieve, hersendodende onlinedingen.”
Om af te sluiten: wat je zelf doet, doe je niet per se beter, maar het gebeurt tenminste?
“Zoals ik al aangaf: als het echt moet, behang dan de zaal waar je tentoonstelt. In ons productiehuis splitten we de kosten en delen we de winst. Je moet investeren om te kunnen oogsten. Al jaren maken we onze eigen boekjes, gaan we zelf de drukproeven bekijken. Als we een expo hebben op Anima, het internationaal animatiefilmfestival van Brussel, dan is dat omdat we het zelf gevraagd en geregeld hebben. We hebben jaren rondgereden met een ‘camionette’ om expo’s op te bouwen. Leuk maar vermoeiend. Intussen hebben we bijna alles gedaan, van muren witten tot de boekhouding uitspitten tot een animatiereeks onderhandelen met Adult Swim. Drie uur rijden naar een parochiezaal in Groningen om drie boekjes te verkopen waarvan één aan de tekenaar die naast je zit. Ook ik ben daar ooit begonnen, maar daar hoeft het dus helemaal niet te eindigen. Als voorzitter van het Stripmuseum kan ik die ervaring nu doorgeven.”
De thermos koffie is leeg, de hond mag naar buiten, iedereen kan opgelucht ademhalen. Het Stripmuseum is in goede handen. Zolang Pieter De Poortere maar achter de knoppen zit, en niet zijn alter ego Boerke. Wie van de twee me juist heeft aangeraden om naar het station te wandelen via het labyrintische Begijnhof, ik vraag het me af, terwijl ik op zoek naar de uitgang voor de derde keer hetzelfde punt passeer, met name het convent van de Heilige Engelbertus, die - zo blijkt een hele tijd later - nooit officieel heilig is verklaard. Maar we dwalen af.