Eind vorig jaar verscheen de nieuwste Oikos-publicatie Omgroei. Meer levenskwaliteit voor iedereen van Dirk Holemans, Lara Ferrante en Elze Vermaas. Het boek start met een fictief verhaal, dat toont hoe we op tien jaar tijd een heel andere en betere wereld kunnen creëren, ondanks dat we leven op een gekwetste planeet. We geven dit verhaal graag mee als hoopvol verhaal, zeker in deze moeilijke tijden. Mocht je het boek willen aankopen, dan kan dat via Folio met korting, zie onderaan dit artikel.

– Alsof je brood voor de vogels verkruimelt.

Met een frons tussen de ogen strooit Yousra de zaadjes van de wilde korenbloem in de zwarte groef die haar moeder Fatima met de spitse tand van een hark in het gras had getrokken. Vorige zomer hadden de wilde korenbloemen overvloedig in de bermen en tussen het zomergraan op de Samenboerderij gebloeid waar Fatima al bijna tien jaar een van de vaste boeren is. Nu plantten ze ze hier, aan de voet van het granieten rotsblok in de tuin van het Stiltehuis. In de zomer van 2024, het jaar voor de Grote Omwenteling, had Fatima er de as van haar moeder verstrooid. De grootmoeder die Yousra nooit had gekend en naar wie ze was vernoemd. ‘Troost’ betekent haar naam. Troost en zegen, niet als overwinning, maar als staat van genade. Alles wat je nodig hebt om je te beschermen tegen of af te schermen voor rampspoed.

Terwijl Yousra de laatste zaden van haar handpalmen in de aarde schudt, volgt Yousra met haar vingers de groeven en bulten op het rotsblok. Ze voelt hoe de zon de ochtendlijke koelte uit het graniet zuigt. Het zou weer een warme dag worden, de zoveelste op rij. In haar hoofd telde ze de dagen zonder regen. Aan 57 zat ze nu. De wijzer van de droogtebarometer trilde op de grens tussen oranje en rood. Het was moeilijk boeren in droge tijden. Op de Samenboerderij deden ze er alles aan om al het water dat tijdens de wintermaanden vaak met bakken uit de lucht viel te vergaren en te bewaren. Zoals de Inca’s in de Atacamawoestijn in Chili, de droogste plaats op aarde, water oogstten van struiken en cactussen en mist lieten condenseren waardoor ze bijna letterlijk van de wolken dronken, zo hadden de boeren en omwonenden van de Samenboerderij geleerd dauw te verzamelen. Het waren oude technieken voor nieuwe tijden waardoor ze er nog steeds in slaagden een grote variatie aan groenten, fruit en kruiden voor de buurt en ver daarbuiten te telen. Het was slechts een van de lessen die ze hadden geleerd. Het waren lessen die ze meetelde als haar zegeningen.

-Klaar!

Yousra steekt haar handen in de lucht en kijkt haar moeder triomfantelijk aan. Fatima reikt haar de schoffel aan en toont met een veeg van haar hand hoe ze de snede in de aarde weer dicht kan maken. Het is niet iets wat ze luidop met anderen deelt, maar als ze de grond streelt waar ze de as van haar moeder liet neerdwarrelen, voelt het alsof ze haar ook echt aanraakt. Alsof haar moeder voortleeft in deze grond, niet als mens, maar in een andere vorm. Het zijn ideeën die ze koestert omdat ze helpen de pijn te genezen.

Ze was een van de hittedoden geweest. Gestikt in de verzengende lucht die haar eenkamerappartement had veranderd in een oven. Fatima kende de theorie achter de dood door oververhitting ondertussen uit het hoofd. Als de buitentemperatuur hoger is dan je lichaamstemperatuur en de relatieve vochtigheid boven 75 procent stijgt, dan krijg je jezelf niet meer afgekoeld en vallen je vitale organen een voor een uit. ‘Natteboleffect’ heet het.

Berekeningen hadden lange tijd uitgewezen dat dit soort zeldzame fenomenen in de Perzische Golf of in de Indusvallei tot de mogelijkheden behoorden, maar amper denkbaar waren in meer gematigde streken als West-Europa, behalve dan in slecht verluchte flats waar mensen woonden die zich niets anders konden veroorloven.

Die dag was het 47 graden geweest. Een nieuw warmterecord. Het vorige dateerde van de dag voordien. Haar moeder was badend in het zweet wakker geworden. Fatima had naast haar bed gezeten en had geprobeerd de hitte met ijsgekoelde washandjes uit haar lichaam te jagen.

‘Wat als.’

‘Had ze maar.’

De zinnetjes waarmee ze het verleden had willen herschrijven, bonkten nog maandenlang na in haar hoofd.

Uit haar rugzak schalt ti-ti-ti-tèh, de vijfde van Beethoven, de dodenmars, maar ook de zang van de geelgors en haar alarmklok.

-Pèh Pèh Pèh Pèèèèh, schettert Yousra de melodie na terwijl ze haar handen als vogels in de lucht laat dansen in een poging de tijd uit te rekken.

Fatima lacht en draait haar dochter in het rond.

-Nog! Nog!

-Nee, liefje, meester Nelson wacht.

Ze moet zich haasten om Yousra op tijd naar school te brengen en de sneltram naar Brussel te halen. Die namiddag wordt Fatima verwacht in de televisiestudio.

Even sluit ze de ogen, drukt haar handpalm op het ruwe van het graniet, alsof ze de afdruk van de steen op haar huid wil meenemen. ‘Dag oma’, fluistert Yousra met haar lippen tegen het rotsblok.

‘Tien jaar na de kanteling’, heet de speciale uitzending die vanavond wordt opgenomen en uitgezonden. Men wil de hoofdrolspelers van toen aan het woord laten. Fatima, zo had de redactrice aan de telefoon gezegd, kon niet ontbreken. Ze had geaarzeld. De vrouw had op haar ingepraat. Dat ze een voorbeeld was voor anderen, dat haar verhaal zo bijzonder was. Ze kende het riedeltje. Ze had ‘ja’ gezegd en nog geen seconde later had ze daar spijt van gehad. Aan aandacht had Fatima een broertje dood.

-Zaadjes geplant.

Met de haren als zonnestralen rond haar hoofd kijkt Yousra omhoog in de ogen van meester Nelson, waaruit altijd iets ondeugends straalt, alsof in zijn pupil het kind woont dat niet eens zo lang geleden boomhutten bouwde en door de duinen stoof. Wat ze die ochtend had gedaan, wilde hij weten. Yousra had het laatste zaadje van de wilde korenbloem uit haar broekzak gehaald en had die concave huls met borstelige haren als een kleine scheerkwast onder zijn neus gehouden. Hij had bewonderend met zijn tong geklakt, waarna Yousra haar vuist beschermend over het bloemzaadje had geplooid.

-Veel succes, straks!

-Ik zou het liefst afbellen, zeggen dat ik ziek ben, gewoon een reden verzinnen om niet in die studio te moeten zitten.

-Komt goed.

‘Dank je’, zegt Fatima, ze zwaait nog even naar Yousra die al lang geen oog meer heeft voor haar maar het kostbare zaadje nu aan haar vriendinnetje toont en springt op haar fiets. Ze trapt haar hart uit haar lijf om op tijd aan het station te zijn. Het helpt ook, merkt ze, om de twijfel die haar omzwachtelt als de draden van de zijderups van zich af te schudden.

‘Heldin’, snuift ze terwijl ze haar fiets stalt en haar ReisZacht-app scant. Een ticket voor alle vormen van publiek transport, deelfietsen — en auto’s inbegrepen, het had op papier een simpele hervorming gebleken, toch had het voeten in de aarde gehad om de verschillende diensten met elkaar te verbinden. Eens het op lokaal en nationaal niveau gelukt was, hadden ze opvallend snel een internationaal netwerk van zacht vervoer uitgerold. Het was slechts een van de zaken die de voorbije jaren veranderd waren en die het leven voor veel mensen verbeterd en vereenvoudigd hadden.

Soms vergat Fatima van hoe ver ze eigenlijk kwamen, hoeveel harder de wereld was waarin zij was opgegroeid en dat haar dochter bepaalde gevechten niet meer moest leveren omdat de strijd beslecht was. Gewoon al het feit dat ze Yousra amper uitgelegd kreeg welk werk ze vroeger deed. Ze was er jong aan begonnen, amper 20 jaar was ze geweest en met een vader die plots uit beeld verdween, had ze het als haar plicht gezien om de kost voor haar en haar moeder te verdienen.

Een heldin had ze zich nooit gevoeld. Een wegwerpmens des te meer. Een wegwerpmens die wegwerpverpakkingen scande. Het was de samenvatting van haar professionele leven geweest. De supermarktketen waar ze als jobstudente begonnen was, en ondertussen vaste kracht geworden was, stootte tijdens de maanden voor de grote protesten uitbraken haar personeel af. Mensen waren te duur geworden en wegwerpverpakkingen scannen kon tenslotte iedereen. Ze stond voor een keuze die er geen was. Elders herbeginnen voor een lager loon of haar baan verliezen. Ze werd doorgeschoven zoals de producten die ze over de scanner liet glijden. ‘We zouden beter staken. Tonen dat we onmisbaar zijn’, werd er door collega’s geopperd. Fatima had getwijfeld. Niet dat ze niet wilde staken, ze geloofde niet langer dat ze onmisbaar was in de supermarkt. Daarvoor had ze te lang de klanten aan de zelfscan begeleid. Ze stond daar om zichzelf te laten vervangen.

Die ochtend was haar moeder te moe geweest om op te staan. Fatima had zichzelf gesust met de gedachte dat dat normaal was, dat het te heet was voor iedereen, ze had haar een washandje gevuld met ijsblokjes in de hand geduwd en was vertrokken met de belofte zo snel mogelijk terug te komen, maar ze was nog maar net buiten of er werd haar een dubbele shift doorgestuurd. Voor negen uur zou ze die avond niet thuis zijn.

De berichten die ze snel tussendoor naar haar moeder stuurde, werden eerst nog beantwoord, daarna niet meer. ‘Ze zal vast slapen.’ Fatima had zichzelf gesust om de onrust te bedaren die door haar aderen raasde. Toen ze ’s avonds aanbelde, bleef de deur dicht. Met trillende vinger had ze de reservesleutel in het slot gestoken. Haar moeder lag op haar zij op de tegelvloer. Haar hoofd was paars, haar armen en benen waren opgezwollen en haar hand zat als een klauw rond een kurkdroog washandje. Ze was dood. Van binnenuit gestoomd.

Fatima drukt haar slaap tegen het venster van de tram. Nu wordt ze als een van de hoofdrolspelers van de Grote Kanteling beschouwd, maar ze was gewoon radeloos geweest. Het was of gek worden of iets doen en dat iets doen werd actievoeren. Zo rolde ze in de tegenbeweging. Een andere optie, zo ervoer ze het, was er niet geweest. Het was niet langer een kwestie van kiezen maar van moeten.

Alles wat ze tot dan als mooie, maar naïeve dromen had weggewuifd, durfde ze nu wel ernstig te nemen. Wat was het alternatief? Nog eens doorverkocht worden voor minder geld? Vermalen worden in die eindeloze race to the bottom? Het moest toch anders kunnen?

System change not climate change’ scandeerde ze tijdens de befaamde klimaatmars die achteraf het kantelpunt zou blijken. Met meer dan een miljoen waren ze. Het was het begin van een grootschalig verzet. Jongeren begonnen weer wekelijks te spijbelen en steeds meer volwassenen legden eerst wekelijks, daarna dagelijks het werk neer om een sociaal rechtvaardig klimaatbeleid te eisen.

Ze sloot zich aan bij de Grondgroep. ‘Boerin worden?’ Ze kon zich de reactie van haar moeder levendig inbeelden. Boerin worden was in haar beleving een stap terug in de tijd. Wie wilde zich nog krom plooien om in de aarde te wroeten als er blinkende aubergines het hele jaar door in de supermarkt lagen te schitteren? Schoon gespoten, perfect gevormd, onbevlekt, maar helaas ook smakeloos. Tegen welke prijs dat was, was de voorbije jaren ook steeds duidelijker geworden. Hittegolf na hittegolf en zware overstromingen vernielden de extractieve, industriële landbouw. Enkel de haarden van agro-ecologie hielden stand. Plots was de vraag hoe de wereld al die mensen kon voeden beantwoord. Ook hier was het niet langer een kwestie van kiezen maar van moeten. En het bleef soms vechten en ploeteren. Uiteindelijk leefden ze al in een klimaat waarin de mens nooit eerder aan landbouw had gedaan. Dit was een ongekende wereld voor onze soort, waarin je heen- en weer geslingerd werd tussen hoop en wanhoop, tussen verdriet en vreugde, tussen de pijn van het verlies en het vuur van de verandering.

Zo had ze ook die dagen, weken en maanden in 2025 en verder in 2026 beleefd. De eisen die ze tijdens het klimaatstaken formuleerden en die ze in een Europees toekomstmanifest noteerden dat door vijftig miljoen mensen ondertekend werd, waren opvallend helder. Burgerparlementen, een Europese Unie gebaseerd op herstel van het levende weefsel in plaats van op economische luchtkastelen, een globale vennootschapstaks van 30 procent. Dat laatste was een idee van Claire geweest. De Verlichte Vermogensbeheerder, werd ze lachend genoemd. Soms ook ‘the one from the dark side’. Tot voor kort had ze ondernemers en bedrijfsleiders vooral geholpen belastingen te ontwijken, maar nadat ze op het nippertje ontsnapt was aan de vuurzee van een alles verzengende bosbrand die haar dochter bijna had verkoold, besloot ze het roer om te gooien. Van vijand van belastingen werd ze de grote verdediger van eerlijke fiscaliteit. Fatima glimlachte bij de gedachte. Nee, niet de redactrice had haar overtuigd om vandaag, tien jaar na de feiten, naar Brussel af te reizen, het was het vooruitzicht Claire terug te zien. Claire, de financieel expert die door haar dochter was bekeerd. En Rudy. Natuurlijk Rudy, de man die haar bombardeerde met woorden die hol klonken maar opvallend concreet waren. Het werden de bouwstenen van deze nieuwe tijd. Hij had de mond vol over coöperatie, solidariteit, sufficiëntie. ‘Er is genoeg voor iedereen’, zei hij altijd. ‘Maar niet voor de hebzucht van enkelen.’

Het was duidelijke taal, zo was Rudy, rechttoe rechtaan en als hij ergens voor koos dan ging hij ervoor. Net die woorden werden de ruggengraat van een vernieuwde Europese Unie. Het Verdrag van Lissabon uit 2007 dat privatisering, deregulering en liberalisering als Heilige, maar weinig heilzame, Drievuldigheid had, ging op de schop en het Verdrag van Wenen gold nu als het nieuwe kompas. En ja, ze was erbij geweest, de dag van de plechtige ondertekening. Met de nachttrein was ze naar Wenen gereisd, haar eerste keer, ze had geen oog dichtgedaan. De trein zat afgeladen vol met mensen die mee hadden gedacht over en geschreven aan dat nieuwe verdrag. Mensen die net als zij lid waren geworden van een van de vele burgerraden die overal in de nasleep van de betogingen, stakingen en opstanden waren ontstaan. Europa zou zichzelf heruitvinden en enten op principes die het levende respecteren. Concreet kwam het erop neer dat alles wat een mens nodig heeft om goed te leven en wat de rest van dat leven tot bloei brengt, voor iedereen betaalbaar werd. Onderwijs, gezond voedsel, een comfortabele woning, hernieuwbare energie, kwaliteitsvolle zorg. Noem maar op. Wie meer wilde en wie de behoefte voelde om daarvoor de aarde uit te putten en het levende te vernietigen, kon daar nog steeds voor kiezen, maar betaalde de volle prijs voor zijn extractiedrang. ‘Vervuilen moet onbetaalbaar worden’, ze zag nog zo voor zich hoe Rudy met zijn knuisten van vuisten op het opklaptafeltje tussen hen in had gebonkt. Claire had zijn eis in ambtelijke taal gegoten. Het was het ‘gulzigheidsprincipe’ geworden. In de volksmond de ‘taks op hebzucht en egoïsme’.

***

-Aaargh! Koud! Zalig!

Proestend komt Rudy boven water. Hij wrijft het water uit zijn ogen en hijst zich op het ponton dat verscholen ligt in de rietkraag. De reiger aan de overkant speurt stokstijf het water af en gunt hem geen blik. De ingehouden stilte van de vogel vormt een schril contrast met de drukte boven het hoofd van Rudy. Op de fietssnelweg op de dijk trekt de ochtendspits zich op gang. Het getingel van bellen, het ‘Pas op! Pas op! Aan de kant!’ van de snelle fietsers, het gezoef van dames en heren op koersfietsen.

Met de tip van zijn handdoek peutert Rudy in zijn oren. Hij vindt het fijn om zich even dichter bij de reiger tegenover hem dan bij de mensen boven hem te wanen. Sinds de Zenne weer door en niet langer onder Brussel stroomt en de rivier geen open riool meer is maar een plek krioelend van kikkers, libellen en zelfs vissen, is dit zijn ochtendritueel geworden. Zodra het warmer is dan 15 graden, dat is het ieder jaar steeds vroeger, duikt hij het water in. Met hittegolven die ieder jaar langer duren en vaker voorkomen, is zwemmen in open water een basisrecht geworden. Steden konden niet zonder de rivieren waarlangs ze ooit ontstonden. De stromen die ooit gedempt werden om parkings en straten aan te leggen, werden een voor een opengebroken om ademruimte voor het leven te creëren.

Rudy sluit zijn ogen en spitst zijn oren. Tegen beter weten in — te veel lawaai van gehaaste mensen — hoopt hij het te horen. Het ‘hoemp, hoemp’, het diepe, trage toeteren van de roerdomp, als de misthoorn van een schip in volle duisternis. De roep van de roerdomp, dat melancholische, zwaarmoedige en tegelijk onverschrokken geluid heeft zich in het geheugen van Rudy gegrift als de vertaling van de botsende, soms tegenstrijdige gevoelens die in hem huizen. Hoeveel er ook ten goede is veranderd de voorbije jaren, er is minstens evenveel dat hij mist in deze wereld omdat het voorgoed verdwenen is of zo zeldzaam is geworden dat iedereen het dreigt te vergeten. Zoals ijskoude dagen waarop het lijkt alsof de wind stekels heeft die door ieder stukje bloot vel prikken. De rouwranden van rijp rond afgevallen bladeren. Of het geluid van voetstappen in vers gevallen sneeuw.

Misschien is het omdat Rudy een man van het vuur was, jarenlang werkte hij in de verzengende hitte van een petrochemische fabriek, dat hij soms ten diepste verlangt naar bittere kou. ‘Ecologische rouw’, wordt het genoemd. Hij is niet de enige die ermee worstelt. Dat is het goede van de Stiltehuizen die tot in de kleinste gemeenten zijn opgericht. Wie pijn ervaart over de wereld om zich heen, vindt er altijd wel iemand die een gelijkaardige last draagt.

Rudy draait de dop van de thermos en schenkt een kop koffie in. Er ligt een zee van tijd voor hem. Pas in de late namiddag wordt hij in de televisiestudio een beetje verderop in de stad verwacht, tot dan is hij vast van plan zich te laten vollopen met de schoonheid die er wel nog is. Het is voor hem de grootste verandering waarover het minst gepraat wordt omdat ze in hem plaatsvond. Hij voelt zich, hoe moet hij het zeggen, diep verbonden met alles wat leeft.

‘Groene goeroe’, noemen zijn drie jongens hem met spottende tederheid. Leon de tekenaar, Nelson de onderwijzer en Thor de nakomer, tien jaar wordt hij dit jaar, geboren in de woelingen van het kantelende tijdperk. Net als hij weten zijn twee oudste zonen wat een omwenteling die metamorfose is geweest. Ze hadden hem aangemoedigd, zijn angst die hij als cynisme vermomde weggeschaafd, hun verlangen naar beter, naar een levende toekomst had hem vooruit gestuwd, zoals de zuidwester een optimist over de golven duwt.

Grappig, bedacht hij, terwijl hij zich uitstrekt op de houten planken van de wiebelende kade, hoe ver hij soms in zijn geheugen moet graven om de man te ontmoeten die hij vroeger was en die hij naast zich had neergelegd, zoals een slang zijn knellende, oud vel afstroopt en inwisselt voor een nieuwe, glimmende huid.

Toen hij nog dagelijks shifts draaide in de fabriek, processen overzag waarbij ruwe olie werd omgezet in allerlei soorten bruikbare derivaten, van benzine over kerosine tot een hele catalogus aan kunststoffen, grapte hij soms met de mannen dat hij wel wist wat hij met die groene jongens moest aanvangen. Hij zou ze zo, hier maakte hij een zwiepend handgebaar, tussen zijn boterham leggen. Nee, aan hem was geen vegetariër, laat staan zo’n suffe veganist verloren gegaan. Dat hij hier zo hevig op reageerde, had natuurlijk alles met de gesprekken thuis te maken. Nelson was toen al vegetariër geworden en moedigde de rest van het gezin aan melk, eieren, kaas zo veel mogelijk te schrappen. Rudy spartelde tegen als een paling in een fuik. Hij wist dat zijn zoon gelijk had, maar wat haatte hij de spiegel die hij zijn vader voorhield.

Omgeven door de indringende geur van benzeen die hen misschien wat licht in het hoofd maakte, hadden zijn collega’s en hij oprecht geloofd dat de wereld dankzij hen draaide. Aardolie was de meest verhandelde grondstof, commodity zoals dat heette, en zij vormden het verteringsstelsel van de economie. De feiten over de ontwrichting die die aardolie elders aanrichtte, druppelden wel door tot op de werkvloer, maar ze drongen niet binnen. Dat lieten ze niet toe. De barsten die het fossiele geloof, zoals Rudy zijn overtuiging van toen nu noemt, dekte hij op een of andere manier toe. Al werden ze steeds groter en moeilijker om af te plakken. Thuis liet Leon niet na om hem daarop te wijzen. Ze maakten er ruzie over. Maar Leon liet zich niet afschrikken. Er stond te veel op het spel. Subtiel toonde hij dan filmpjes op zijn telefoon. Van lekkende olieplatformen, van de processen over de leugens die oliebedrijven jarenlang verspreid hadden. De twijfel sijpelde binnen en sloeg steeds grotere bressen in zijn gestaalde verdedigingswal. De beslissingen die de bazen namen, vergrootten de scheuren enkel.

Zo was er de dag waarop ze in hun kantoren in Houston, of misschien was het Londen of Singapore, besloten dat wat Rudy en zijn maten al die jaren deden machinaal beter en goedkoper kon. ‘Allemaal de schuld van de groenen’, sputterden Rudy en zijn collega’s nog. Want het waren zij die olie verketterden terwijl de bussen die ze inlegden voor hun betogingen, de verf die ze gebruikten voor hun spandoeken, de toetsenborden waarop ze hun pamfletten tegen de olie-industrie typten, allemaal van olie gemaakt waren. Ze dropen van de olie. Hypocriet noemden ze hen, om de eigen hypocrisie niet te zien. Dus, ja, ze lustten hen rauw. Vooral dat meisje met de vlechten, Groene Greta met haar grote bek, werkte als een rode lap op hun team van briesende stieren. ‘Thunberg tartaar’, grapten ze ’s middags in de kantine als ze elkaar vroegen wat er tussen hun boterhammen lag. Niemand die toen kon denken dat hij amper een jaar later mee zou strijden voor het zogenaamde Thunbergplan.

Zijn zonen die het pad van de vader verlieten. Dat was de eerste dominosteen geweest. Een half verteerde vogel in het wat knullige natuurgebied tegenover de fabriek waar hij werkte, had de volgende steen omgeduwd. Met de tip van zijn veiligheidsschoen had hij hem vanonder het zand gewrikt. Vel en veren waren weggevreten waardoor het binnenste van het dode dier goed zichtbaar was. Het was een kleurrijk kluwen van plastic korrels. De plastic korrels waarvoor Rudy trots de basisgrondstof leverde. Hij zakte op zijn knieën en duwde her en der plukken ruw gras opzij. Overal lagen de uitgeteerde vogels. Het natuurreservaat was een vogelkerkhof en het spoor van de stille doder liep rechtstreeks naar de overkant van de straat naar de fabriek waar hij van zijn maaltijdcheques, mobiliteitspremie en dertiende maand genoot. Het sneeuwde nog amper, maar hier in deze strook groen langs de rivier, lag een sneeuwlaag van plastic. Eens je het gezien had, kon je het niet meer niet zien.

Vanaf dan voelde Rudy zich een gekooide vogel. Hij probeerde de twijfel nog weg te drukken, het beeld uit zijn geheugen te wissen, terug te keren naar de veilige gedachte dat al die klimaatroepers schreeuwers om aandacht waren. Hij was als een verslaafde die moest afkicken, hij verdedigde het onverdedigbare omdat het alternatief voor hem onzichtbaar was.

De klimaatstakingen kwamen als geroepen. ‘Wat houdt je tegen, pa?’, vroegen Leon en Nelson. Ja, wat hield hem nog tegen? Hij klampte zich vast aan hun energie en levenslust, aan hun geloof in mooier en beter en hoopte dat hun doorzettingsvermogen sterk genoeg was om hem uit de poel van zelfhaat te trekken waarin hij dreigde weg te zinken. Wat had hij met zijn leven gedaan? Voor wat en wie had hij gestreden? ‘Het is nooit te laat’, kalkte Leon kunstig op een protestbord. Rudy stak het vastberaden in de lucht, als een afweermiddel tegen het cynisme dat zo lang zijn denken had bepaald. Tijdens stille nachten knaagde het soms nog holen in zijn hersenpan. Misschien daarom dat hij zichzelf zo op de voorgrond werkte. De verandering moest lukken, want hij wilde niet meer terug om nog meer plastic korrels te kakken. Dus ja, toen de werkgroep hersteleconomie zich vormde, had hij zich daarop geworpen als een drenkeling op een reddingsboei.

‘Krr, krr. Krr, krr’, vanuit het riet klinkt een raspend geluid, alsof iemand met zijn vingernagels over ruw hout krast. Krr, krr, krr. Rudy meent het geluid te herkennen, maar voor alle zekerheid opent hij Merlin, zijn vogelapp. Ook dat vinden zijn zonen hilarisch. Dat hij nu een man is met een vogelapp. ‘Grote karekiet’, verschijnt op het scherm. Dat hij tot tien jaar geleden op de rode lijst stond, maar dat hij met het herstel van de rietkragen en rivieroevers steeds vaker opduikt. Het zijn berichten als een stroomstoot van liefde, of als die eerste kop koffie in de ochtend, een mens kikkert ervan op.

Hij pulkt aan de eeltvlekken op de toppen van zijn vingers. ‘Dat was in ieder geval hetzelfde gebleven’ schiet door zijn hoofd. Hij heeft nog steeds werkmanshanden, ruw en knoestig, als de stammen van stokoude bomen. Alleen werkten die kolenschoppen van hem niet langer mee aan de vernietiging van het levende, maar aan het herstel. Letterlijk. Het was een van de basisonderdelen van het Europese Thunbergplan geweest, ja, grinnikte hij binnensmonds, dat meisje bleef hem achtervolgen, maar terwijl hij haar vroeger rauw lachend op zijn boterham smeerde, had hij ondertussen zijn baan aan haar te danken. Het Thunbergplan zette voluit in op de herstel- en deeleconomie. De garantie van producten werd verplicht opgetrokken tot vijf jaar, de herstelgarantie werd uitgebreid tot dertig jaar. De redenering was simpel: een telefoon die dubbel zo lang gebruikt wordt, heeft vijftig procent minder grondstoffen nodig. Wat stuk ging, moest hersteld kunnen worden. Liefst zo lokaal mogelijk. Het was het begin van de Buurtfabrieken, waar Rudy drie dagen per week vaste hersteller werd. Leon waaide er regelmatig binnen om er zijn kunstwerken van gevonden voorwerpen in elkaar te steken. Het waren momenten waar Rudy vroeger enkel van had kunnen dromen. Tussen hem en Leon was het water altijd te diep geleken. Maar herstellen wat stuk was, had hen op onverwachte wijze bij elkaar gebracht. Zijn omscholing van arbeider in de petrochemie tot hersteller van alle denkbare elektronica werd gegarandeerd door het transitie-inkomen. Van een vogel in een gouden kooi werd hij een steeds vrijere vogel.

De fietsdrukte boven zijn hoofd was uitgedoofd en de stilte viel als een luchtig laken over het landschap. Rudy knijpt zijn ogen dicht in de zon. Nog even en het zou te warm zijn, maar hij kon nog niet vertrekken. Hij verlangde zo naar dat ene geluid. ‘Hoe zou het nog met Claire zijn?’, schiet door zijn hoofd. Haar gezicht glijdt op zijn netvlies. De vastberaden trek rond haar mond, de kille ogen die op momenten dat ze haar waakzaamheid liet zakken een tedere, bijna kwetsbare glans kregen.

Dat er geld vrij kwam om de hersteleconomie in gang te trappen, was grotendeels haar verdienste geweest. Ze had lang genoeg aan de andere kant gestaan om te weten waar de zwakke plekken zaten. Genadeloos had ze erop ingebeukt. ‘De kunst van het leven op een beschadigde planeet en hoe die te herstellen’, zo noemde ze het. Niet haar woorden, benadrukte ze altijd, die van Anna Tsing. Als hij zich niet vergiste, had ze die op de binnenkant van haar pols laten tatoeëren, de dag waarop de globale vennootschapsbelasting een feit werd. Die tatoeage zou straks in de uitzending ongetwijfeld aan bod komen. Terwijl Rudy zijn thermos en handdoek in zijn rugzak propt, vraagt hij zich af of hij over zijn verlangen naar de roerdomp zou vertellen. De tijd was er rijp voor, dat wist hij, wat kon hem nog tegenhouden?

***

-Lading aan boord. Klaar voor de terugvaart.

Net voor ze de vergaderzaal binnenstapt, ziet Claire het bericht. Een foto van een breed lachende Victoria achter het stuurwiel van een reusachtige zeilboot vult haar scherm. Met twee vingers vergroot ze het beeld om zichzelf ervan te verzekeren dat de vreugde die ze ziet niet gespeeld is om haar gerust te stellen. Haar dochter op zee, het blijft wennen. Ze heeft moeten leren de lijst van alles wat mis kan lopen in een goederenzeilboot op de oceaan niet steeds weer boven te halen en af te vinken. Vertrouwen. Claire heeft het moeten opbouwen.

‘Kunnen we?’

Anuna, ondertussen directrice van de Europese Investeringsbank, steekt haar hoofd om de deur. Claire knikt, laat haar telefoon in de zak van haar jasje glijden en schuift bij aan de ronde tafel. Samen met andere beheerders van coöperatieve banken en fondsen is ze hier om de investeringsagenda van de komende maanden te overlopen en om het jaarlijkse budget vrij te maken dat mensen met een lager inkomen de mogelijkheid en de kans biedt aandelen in coöperaties te kopen. De EIB was al lang niet meer de financiële steunpilaar van banken en bedrijven die de winsten van aandeelhouders lieten primeren op het maatschappelijk en planetaire belang. Onder druk van de straatmanifestaties en de aanhoudende stakingen in de herfst, lente en ook zomer van 2025 en 2026 was de Europese Investeringsbank verveld tot een ondersteuningsfonds van alle denkbare coöperatieve ondernemingen en sociaal-ecologische initiatieven. Van energiecoöperaties over agro-ecologische samenboerderijen tot buurtfabrieken, maar evengoed een Europese spoorwegmaatschappij of de snelle zeilboten die koffie- en cacaobonen aan eerlijke prijzen over de oceaan verscheepten, zo’n boot waarop haar dochter was aangemeerd en waarvan ze zelfs kapitein was geworden, allemaal waren ze mogelijk gemaakt door een koerswijziging van de Europese investeringsbank.

Haar telefoon trilt. Haar maag knijpt samen. Nog een bericht van Victoria.

-Perfecte wind!

Ze antwoordt snel met een opgestoken duim. Straks moet Claire in de televisiestudio herinneringen ophalen aan dat bijzondere jaar. Een deel van haar kijkt ernaar uit, het is belangrijk om dit soort verhalen te blijven herhalen, om mensen moed te geven, want hoeveel er ook veranderd is, voor veel mensen blijven het ontzettende zware en bittere tijden. De snelheid van de klimaatverandering is vertraagd, de omslag in de grafiek van de uitstoot waar ze zo lang naar streefden, is ingezet, maar hoe sneller ze de nul op de CO2-as bereiken, hoe beter.

Ze voelt ook de barst in haar hart schrijnen. Eigenlijk had Victoria in de uitzending moeten zitten. Victoria en Raul. Zij hadden haar geweten leven ingeblazen. Maar haar dochter van ondertussen 25 en haar vriend hadden altijd gezegd dat ze meer van daden dan van praten hielden. Al hadden ze haar die zomerweek in 2025 horendol gemaakt met hun aanhoudend gepraat. Als estafettelopers met stormrammen hadden ze op haar en haar levenskeuzes in gebeukt. Werd de ene de discussie moe, dan gaf die het stokje aan de andere door. Voor Claire was er geen ontsnappen aan geweest.

‘Maar waar komt het geld vandaan?’

De vraag van haar dochter was ingeslagen als een bliksem. De zon was ondergegaan — eindelijk, hadden ze gepuft — het was weer een van die onvoorstelbaar hete dagen geweest, de thermometer op het terras dat als een zwaluwnest boven de baai van Sormiou hing, in de Calanques nabij Marseilles, had 48 graden in de schaduw aangegeven. De avondlucht had geroken naar vers verbrand naaldhout. De avondlucht kleurde rood van de gloed van de brandende bossen tientallen kilometers verderop. Claire had het buitenhuis gekocht met haar eerste grote opdracht als vermogensbeheerder van een producent van hondenvoer. De eigenaar had haar de helft van het uitgespaarde belastinggeld beloofd en omdat investeren in huizen altijd een veilige belegging was, had ze haar gezin met dit stulpje verwend. Alleen met de klimaatontregeling had ze geen rekening gehouden. De zomers werden stilaan onhoudbaar om hier nog een aangename vakantie door te brengen. Ze leken een vleermuizenbestaan te leiden. Overdag hielden ze zich schuil in het met zonwering afgesloten huis, ’s avonds kwamen ze buiten.

Geld, daarover was het die avond gedaan. Haar dochter, Victoria, had zich die zomer verdiept in alle rampen die de wereld op dat moment teisterden en was tot de conclusie gekomen dat wie rijk was de grootste vervuiler was en het meeste bloed en olie aan de handen had. Haar nieuwe vriend, Raul, moedigde haar speurtocht aan en voedde haar met wat haar moeder ‘simplistische denkbeelden’ noemde. Bij gebrek aan vader richtten ze hun pijlen op haar.

Of dat nu zo belangrijk was, waar het geld vandaan kwam, had Claire hen voor de voeten geworpen, of ze niet gewoon een beetje konden genieten? Nee, dat konden ze niet meer. Ze wilden weten wat haar moeder deed, waarmee ze al dat geld verdiende. Claire had gezucht, had zich in bochten gewrongen, had de boot afgehouden en had er ten slotte — helemaal in het nauw gedreven — uitgeflapt dat ze ‘grote bedrijven hielp zo weinig mogelijk belasting te betalen. Nou goed?’

De afschuw in de blik van haar dochter deed haar tien jaar later nog huiveren. Hij was als een bot mes dat in haar hart hakte. Raul had zijn stoel zo hard achteruitgeschoven dat hij kletterend omver viel en was weggebeend. Victoria was recht gesprongen en had geschreeuwd dat ze geen seconde langer met haar een ruimte kon delen, dat haar moeder medeplichtig was, een ‘klimaatcrimineel, een stille moordenaar’, dat waren zijn woorden geweest. Samen waren ze verdwenen.

‘Claire?’

Aan de overkant van de tafel kijkt Anuna haar onderzoekend aan. ‘Alles goed?’ Ook dat was een van die aangename naweeën van veranderende tijdgeest. Tien jaar geleden had ze haar schouders gerecht, haar mond in een glimlach gewrongen en had ze ‘natuurlijk, waarom?’ gezegd en was doorgegaan. Nu schudt ze langzaam van nee en vertelt ze dat ze straks in een televisiestudio wordt verwacht om het over tien jaar geleden te hebben — ze ziet iedereen begrijpend knikken — en dat ze graag wat tijd zou nemen om haar herinneringen te schikken. Haar collega — concurrent was het officieel, maar kan je nog concurreren als je vaak samenwerkt? — van de Banque Coöperative de France rechts van haar legt zijn hand op haar arm en zegt dat het prima is, dat iedereen al eens een mindere dag heeft. Ze verzamelt haar spullen, wandelt naar buiten en installeert zich op een bank in het naburige stadsbos.

‘Behouden vaart’, antwoordt ze op de berichtjes van haar dochter en ze voegt er een foto bij van de eekhoorn die op de stam van de beuk recht voor haar omhoog schiet. ‘Even op adem komen’, schrijft ze eronder. ‘Alles goed?’, komt onmiddellijk de vraag van haar dochter.

-Straks televisie-uitzending over de grote kanteling. Wou dat je, dat jullie bij me waren.

Er verschijnt een kloppend hart op haar scherm.

Om één uur ’s nachts was het bericht tot verplichte evacuatie binnengekomen. Victoria en Raul waren onvindbaar. De bosbranden woekerden voort en hadden hun huis op de rots tot twintig kilometer genaderd. Claire had niet willen vertrekken, ze was naar buiten gerend, haar adem werd afgesneden door de rook, alles rondom haar leek te branden, auto’s, boten op het strand, door de weerspiegeling van het vuur in het water leek alsof ook de zee in brand stond. Een vuurzee. De brandweerman had haar verboden nog verder weg te lopen. ‘Mijn dochter, mijn dochter’, had ze gegild, geschreeuwd, gekermd en ten slotte gesnotterd. Bericht na bericht had ze gestuurd. Bericht na bericht was onbeantwoord gebleven. Find my iPhone had ze geprobeerd, tot ze bedacht dat Victoria haar iPhone al lang had ingeruild voor een Fairphone. ‘Geen smeerlapperij’, was haar devies geworden.

Een glimlach glijdt over haar gezicht. Het devies van haar dochter is ondertussen algemene regel geworden. Alles waar zij en Raul mee naar huis waren gekomen, alles wat zij aanvankelijk had weggewuifd, niet meer vliegen, plantaardig eten, spullen hergebruiken, herstellen en delen, was nu doodgewoon. ‘Waarom’, vroeg Claire zich nog vaak af. ‘Had ze zelf zo lang meegehold in die verdomde rat race?' Zo hard en zo blind dat ze bijna haar enige kind had geofferd aan dat vreemde verlangen naar altijd meer en beter. Ze had zichzelf echt wijsgemaakt dat alles wat ze deed voor het goed van haar dochter was. Tot die dochter van haar die sluier van gelukzaligheid aan flarden scheurde.

‘We hebben uw dochter gevonden.’ Het gezicht van de brandweerman die het haar kwam vertellen in het opvangcentrum was zwartgeblakerd geweest, ze had er intens naar gestaard, ze had zijn uitdrukking willen lezen, maar ze zag enkel diepe vermoeidheid. Victoria en Raul waren ongedeerd geweest, ze hadden vooral geprobeerd mensen in armere buurten te overtuigen hun huizen te verlaten en beschutting te zoeken. Ook de dieren hadden ze willen redden. In Australië waren een miljoen dieren omgekomen bij bosbranden, dat wilden ze niet laten gebeuren, maar ze hadden snel begrepen dat ze met hun tweeën te licht wogen om de branden te doven.

Claire had hen in de armen willen sluiten, willen zeggen dat het haar speet, dat ze het anders wilde doen, maar ze deinsden terug alsof ze een pestlijder was, drager van het virus dat de wereld om hen heen dreigde te vernietigen.

Zwijgend zaten ze op hun veldbedden naast elkaar in de sporthal. Claire maakte in de benauwde lucht die tussen hen hing een stille belofte. Woorden waren te ijl om het verschil te maken, ze zou haar daden moeten laten spreken. Ze zou al haar kennis en kunde vanaf nu inzetten voor wat deze samenleving van mensen en niet-mensen echt nodig had. Nooit zou ze het gezicht vergeten, die cocktail van ongeloof, onbegrip en hoop, toen ze op elkaar botsten in de naweeën van de grote klimaatbetoging. Het was Raul geweest die haar had omhelsd en Victoria erbij getrokken had. ‘Welkom’, had hij in haar oor gefluisterd. ‘We hebben je nodig.’

Meer had ze niet nodig als aanmoediging. Ieder mens wil ergens nodig zijn. Ze maakte haar agenda leeg, ging de straat op, voerde opwindende gesprekken, ijverde voor een globale fiscale hervorming en schreef mee aan het Europese toekomstmanifest waarin de grondvesten van een sociaal-ecologisch Europa werden vastgelegd.

Ze zette haar schouders onder een voorstel dat al lang in de wandelgangen van de OESO rondzweefde, als een levende dode: een globale vennootschapsbelasting van dertig procent. Van belastingontduiker werd ze belastingpromotor. Want één ding was voor het wiskundig brein van Claire duidelijk: om de omslag naar een samenleving zonder fossiele brandstoffen en met respect voor al het levende te maken, was niet alleen goede wil, maar vooral veel geld nodig. Geld dat nu stroomde naar wat ons vergiftigde en vernietigde. Ze had een platform voor eerlijke belastingen en ondernemers voor het levende opgericht, vertelde ze op een avond aan tafel aan Victoria en Raul. Zij deelden hun plannen voor de handelsvloot met zeilboten met haar. Ze had haar eerste reactie ingeslikt. Onrealistisch had ze geoordeeld. Maar zij zetten door. En daar kon ze enkel bewondering voor hebben. Ook al sneed de angst haar telkens weer af als Victoria en Raul uitvoeren voor weer een maandenlang verblijf op zee.

Naast de eerlijke handelsvloot van haar dochter en schoonzoon waren de grondgroep rond Fatima en het herstelteam van Rudy de eerste geweest om krediet aan te vragen bij haar nieuw opgerichte coöperatieve bank. Later kwamen er energieverenigingen, lokale zorgcentra, deelbibliotheken, noem maar op, bij. Ook de stiltehuizen had ze financieel ondersteund.

Wat een verademing was het geweest naar al die pulserende dromen en plannen te luisteren, die soms — dat had Claire moeten toegeven — wat met haken en ogen aan elkaar hingen, maar de bezieling en vastberadenheid die de mensen hadden uitgestraald hadden haar van binnenuit verwarmd.

-We wensen je allemaal succes!

In het schuim van de zee dat de foto vulde die Victoria doorstuurde, ontwaarde Claire de silhouetten van albatrossen, de vogel die majestueus over de oceanen scheert, maar zich zo wankel op het land voelt. Een beetje zoals haar Victoria tegenwoordig, bedacht ze. Aan land voelden Raul en zij zich steeds minder thuis. Ze waren mensen van het water geworden.

***

-Rudy?

De bonkige man in de inkomhal van het televisiegebouw draait zich langzaam om en vouwt zijn armen als brede vleugels open als hij de vrouw herkent die twijfelend zijn nam had uitgesproken.

-Fatima!

Zijn stevige omhelzing drukt alle twijfel uit haar lichaam weg. Alleen al dit weerzien maakt de uitzending van straks de moeite waard. Er is zoveel dat ze van hem wil horen. Hoe het met zijn zonen gaat? Of zijn vrouw nog steeds werkt in een Stiltehuis en was ze niet zwanger de laatste keer dat ze elkaar spraken?

-Nog een zoon, glundert Rudy en toont een foto. Thor.

-Hij die orde brengt in de chaos.

Rudy kijkt verrast. ‘Dat je dat weet! Maar het klopt. Het is bijna symbolisch. En jij?’

-Yousra.

Ze klikt de hanger die van haar moeder was en nu rond haar hals hangt open en toont het dubbelportret. De grootmoeder en de kleindochter.

-Heb je Claire nog gezien? Victoria en Raul wonen bijna op zee, heb ik gehoord.

-Ze zijn goed bezig.

Rudy drukt zijn hand tegen de stam van de iep die naast de ontvangstbalie groeit als natuurlijke airconditioner en schudt kort van nee.

-Nog steeds dezelfde hand.

Claire. In mantelpak, sneakers aan de voeten, computertas rond de schouder en telefoon in de hand. ‘Kijk’, zegt ze en houdt de foto omhoog van Victoria met haar haren in de wind op de boeg van het zeilschip met Raul achter haar. Even denkt Rudy aan de Titanic, maar schudt die gedachte van zich af. Samen kijken ze naar het paar met een mengeling van opluchting en verrukking, alsof het twee zeldzame vlinders zijn waarvan men dacht dat ze uitgestorven waren, maar die plots weer opduiken. Alsof ze daar samen hun kleine overwinningen en zegeningen vieren, merken ze de vrouw niet op die naderbij komt. Ook haar voorzichtige kuch horen ze niet. Pas als ze uitdrukkelijk vraagt: ‘Zijn jullie er klaar voor’, breken ze uit hun gedeelde concentratie.

‘Ja’, zegt Fatima. ‘We zijn er klaar voor.’
 

Koop 'Omgroei' met korting

We bieden de lezers van Folio graag het boek Omgroei aan met een bijzondere korting. Op onze website www.oikos.be kun je het boek bestellen in de Bookshop met de kortingscode 4PJXM6AC voor de prijs van €19,50 ipv €22,50. Deze kortingscode kun je tijdens het bestellen invullen bij 'Waardebon'.

Over Omgroei:


Wie is er bang van degrowth? Alleen al de term jaagt rechtse opiniemakers en vermogensbeheerders de gordijnen in. Groei is de smeerolie van het kapitalisme. Als de economie groeit, dan gaat alles goed, zo leer je op school. Maar wat bedoelen we met groei? Moet alles zomaar blijven groeien tot in het oneindige? De klimaatcrisis laat zien dat oneindige groei op een eindige planeet onmogelijk is. Degrowth, of omgroei, biedt een alternatief. Een veelbesproken term, maar nog vaak verkeerd begrepen. Dit essay geeft je de sleutels van een van de debatten van deze tijd in handen. Ontdek hoe een samenleving eruit kan zien die niet meer afhankelijk is van economische groei. Een wervend verhaal over minder privéjets, ongelijkheid, burn-outs en afvalbergen, maar ook over meer levenskwaliteit, tijd voor elkaar, duurzame spullen en een gezonde planeet. Anders gezegd, een goed leven voor iedereen binnen de grenzen van de planeet.