2024-5

Wat zich tussen mensen afspeelt is vaak moeilijk te zeggen, laat staan bij een echtpaar en zeker als je ze niet hebt gekend en moet afgaan op anderen – die uiteraard hetzelfde probleem gehad hebben. Over het befaamde kunstenaarsechtpaar Hans Arp en Sophie Taeuber is inmiddels vaak geschreven, ook over hun onderlinge verhouding, en als ik het vanaf een afstand zou moeten samenvatten was er achtereenvolgens sprake van overgelukkige jaren waarin ze elkaars muzen waren; van intens samenwerken in een hoogst interessante tijd midden in een uiterst levendig netwerk van heel veel andere kunstenaars; en tot slot een derde periode, een van lange rouw bij Arp toen zijn vrouw in 1943 onverwacht overleed. Afgaande op hun werk leidt dat aanvankelijk tot kleurrijke, van levenslust sprankelende, modern sierlijke kunstwerken en daarna tot een oeuvre waarin een sombere of zelfs zwarte tijd zichtbaar wordt. Na 1943 had Arp tijd nodig om weer tot zichzelf te komen maar krabbelde ook weer op. Hoe hun gezamenlijke leven verliep blijft ongewis, maar hun kunstzinnige productiviteit was groot en inspirerend. Mede door de toegenomen aandacht voor vrouwelijke kunstenaars is er de laatste decennia gelukkig ook veel meer aandacht gekomen voor Sophie Taeuber en staat niet alles enkel in het teken van het werk van haar man.

In 1960 verscheen als gezamenlijke publicatie van het echtpaar Arp het boekje Zweiklang, bedoeld als tribuut van Hans (1886–1966) aan zijn vrouw Sophie (1889–1943). De titel refereert aan de als zodanig ervaren harmonie tussen hen beiden (in de eerste helft van Zweiklang staan tekeningen
van Sophie, in de tweede tekeningen van Hans). Op de omslag van het boek spreekt Hans zich lovend uit over Sophie: ‘Ze was altijd bereid om het lichte even stil te ontvangen als het donkere… Ze liet oplichtende hemels neerzweven in dit leven…’. Maar waren ze wel zo’n twee-eenheid?Afgaande op de poëzie die Hans na haar overlijden in 1943 schreef wilde hij dat wel zo doen lijken.
Juist op het gebied van de literatuur, in het bijzonder de poëzie, scheidden hun wegen, want
Sophie schreef niet. Zij ontwierp haar steeds meer geprezen kunstwerken, waaronder schilderijen,
marionetten, textiel en meerdere dadakoppen die doorgaan voor evenzovele portretten van haar
man. Hij was degene die naast zijn beeldende werk ook schreef, in het Frans als Jean, in het Duits als Hans Arp.

Frans en Duits waren allebei moedertalen voor de geboren Elzasser. Om in zijn poëzie toch een band met Sophie te ontdekken moet je vooral te rade gaan bij de gedichten die in haar onmiddellijke omgeving tot stand moeten zijn gekomen of aan haar opgedragen zijn. Dan gaat het vooral om de teksten uit de dada-jaren die overlopen van spel, kleur en geestigheden – Sophie zit daar eigenlijk overal in, zou je kunnen zeggen, maar ze wordt ook expliciet vereerd in het tweede deel van Die gestiefelten Sterne, dat in twee versies is overgeleverd (een van 1917 en een van 1927, gepubliceerd in Van Doesburgs tijdschrift De Stijl). De regels die na al die jaren nog overeind blijven en het vrolijkst en suggestiefst een verband leggen met Sophie als de danseres die zij ook was, luiden zo:

ze nemen het schip bij zijn rozetneus
en dansen er de trallalatifoendiedans
ze halen de staven uit de zeilen
hun antipathie tegen koorddansnummers lijkt weggeblazen
[…]
ze merken niets meer van hemellasten en bevederde zangers
en volstrekken met hun offerblokken en eierstokken
gracieuze passen en sprongen over linten
is dit de knekelbron of de uitgepoetste snavel
geen van beide
het is het boompje gertrude

De eerste variant (uit 1917) eindigde nog (vertaald) met de regel ‘het is het boompje met de polsen’. De naam Gertrude lijkt er ritmisch en klanknabootsend
bijgeplakt, maar Gertrud was wel de derde doopnaam van Sophie.

E. Linck: Sophie Taeuber en Hans Arp voor poppen, 1918,
Stiftung Arp e.V., Berlijn/Rolandswerth

Lange tijd was het samenleven en -werken vanzelfsprekend zonder dat dat zo nodig in de poëzie bevestigd moest worden. Na Sophies dood worden meer gedichten expliciet aan haar opgedragen of zelfs naar haar vernoemd. Er komt een gedicht dat ‘Sophie’ heet (Basel 1943–1945) en haar naam duikt op in het gedicht ‘Die Engelsschrift’ (1948). Er is een ander lang gedicht dat eveneens ‘Sophie’ heet en net als ‘Die Engelsschrift’ op een rijtje zet wat Sophie nu precies voor Hans betekende, waar zij voor stond en welke beelden zij opriep (1948, 1959). Samen met het gedicht ‘Kreismärchen’ (rond 1959) vormen ze de drie gedichten die Arp in Zweiklang publiceerde. Van de twee gedichten die simpelweg ‘Sophie’ heten staat het eerste in de nabijheid van teksten met typerende titels als ‘Die graue Zeit’; het tweede figureert in een bekende cyclus die ‘Die ungewisse Welt’ gedoopt werd. Het eerste Sophie-gedicht opent met een referentie aan de in het hierboven opgevoerde citaat opgeroepen tegenstelling tussen licht en donker:

E. Linck: Sophie Taeuber en Hans Arp voor poppen, 1918,
Stiftung Arp e.V., Berlijn/Rolandswerth

hoe donker is het donker
ik zoek je gezicht
uitgestraald zijn de sterren
in ons kleine licht
en uit de donkere holen
stroomt doodsdonker
en donkerder wordt het donker
in ons donkere huis

Dat is een heel andere stijl – een heel andere kleurzetting en toon – dan die van de jonge Arp die we beter kennen en die een plaats heeft veroverd in de geschiedenis van de poëzie. Rijkelijk gebruikte Arp in zijn teksten toen primaire kleuren en vrolijke dadabeelden waarin taal onverwacht wordt gebruikt en omgevormd zoals in ‘maurulam katapult i lemm i lamm / habe habs patam’ uit het eerste deel van ‘Die gestiefelten Sterne’. Vormen en beelden tuimelen daar opgewekt over elkaar heen, bijvoorbeeld in het tweede aan Sophie opgedragen deel van datzelfde gedicht: ‘de continenten hangen aan kleerhangers / de elektrische bomen van de kwikzilverlanen/ dragen in hun knoopsgaten gegalvaniseerde hazenpootjes en muterende kerktorens’.
Iets van dat vroege licht duikt op in het tweede nagedachtenisgedicht, dat door Ria van Hengel
werd vertaald:

Sophie is een hemel.
Sophie is een ster.
Sophie is een bloem.
Alle bloemen bloeien,
bloeien voor jou.
Alle harten gloeien,
gloeien voor jou.

Het licht moest ook na 1943 het donker en de bijbehorende somberte verdrijven. Maar algauw
treedt – in opvallend heldere bewoordingen – bitterder werkelijkheid de poëzie binnen, rijmend zelfs en sans gêne: ‘Nu ben je van me weggegaan./ Niets heeft meer zin sindsdien. / Ik heb maar één verlangen. / Dat is jou terug te zien.’ (vertaling: Ria Van Hengel). Arp komt telkens terug op het samenspel van donker en licht dat zijn verhouding met Sophie het scherpst voor hem tekent, ook in
Zweiklang: ‘Het was Sophie Taeuber die mij door het voorbeeld van haar heldere werk en haar heldere leven de juiste weg wees, de weg naar de schoonheid. In deze wereld staan boven en onder, lichtheid en donkerheid, eeuwigheid en vergankelijkheid in een volmaakt evenwicht.’ Dat heldere zien we ook herhaald in de tekst ‘Tu étais claire et calme’ (1944). Behalve de al genoemde Sophie-gedichten bestaat er nog een tekst, eveneens oorspronkelijk in het Frans geschreven, waarvan de titel veelzeggend is: ‘Sophie revait Sophie peigneit Sophie dansait’, ze droomde, schilderde en danste. Het gedicht uit 1944 werd door Laurens Vancrevel vertaald in de samen met Peter Nijmeijer uitgegeven bundel Onze dagelijkse droom (1986):

Sophie Taeuber-Arp, Portret H[ans] A[rp], 1918, olieverf op hout,
hoogte: 25 cm, diam.: 9 cm. Privéverzameling.

Je droomde van sterren met vleugels,
van bloemen die de bloemen vleien
op de lippen van het oneindige,
van bronnen van licht die ontluiken,
van eieren die symmetrisch openbreken,
van ademende zijden stoffen,
(…)
Je schilderde de nacht die de sterren aanreikt,
de heldere slaap,
het zuivere genot van de bloemen.
Je danste de dageraad die de aarde overstroomt.
Je danste de tuin in de siddering van de ochtend.
Je danste in het gecapitonneerde landschap van de maan
met de snaakse gnomen van de duisternis.
Je danste het naakt dat zijn speelgoed van lucht verliest,
het genot dat snikt van ontzetting.

Hans/Jean Arp, Poupée, 1962, beschilderd hout, 26,5 × 7,8 × 3,5 cm.
Fondazione Marguerite Arp, Locarno. © SABAM Belgium 2024.

Vancrevel en Nijmeijer slagen er uitstekend in om in de beperking van de keuze die ze moesten maken het hele scala van Arp te omvatten. Tegenover ‘de grijze tijd’ die Arp doormaakt en hem ‘uitholt’, ‘verbrokkelt’ en ‘zijn dromen bleekt’ en gedichten als ‘Zwarte aderen’ staan in Onze dagelijkse droom ook de vitale, wild-beheerste en beroemd geworden gedichten uit de beginjaren, ‘Opus nul’, ‘de hemel is een ei’ en (ondanks de droevig stemmende titel) zeker ook het befaamde ‘wee onze goede kaspar is dood’. De gedichten stammen allemaal uit de tijd dat Arp Sophie Taeuber ontmoette. Zij had een kunstopleiding gevolgd in Sankt Gallen (specialisatie textiel), München en Hamburg, en‘Ausdrucktanz’ geleerd in Zürich – in de laatste stad ontmoette ze Arp, die haar binnenleidde in de kringen van de dadaïsten. Vervolgens maakte zij furore, zij het dat ze niet uit was op een loopbaan in de literatuur. Hugo Ball noemt haar in Zweiklang een danseres – ‘In een privé galerie danste ze “Gezang van de vliegende vissen en zeepaardjes”, een onomatopoëtische reeks klanken. (…) Haar dansvormen lopen over van de lust om te fabuleren, grotesk en extatisch. Haar lichaam is meisjesachtig slim en verrijkt de wereld met elke nieuwe dans die zij – plaats wil laten vinden.’ Zweiklang is een wonderbaarlijk mooi boekje dat behalve herinneringen aan haar van Emmy Ball-Hennings, Raoul Hausmann, Wassily Kandinsky en anderen ook een kort tekstje van Sophie zelf bevat waarin ze inderdaad droomt:

Hans/Jean Arp, Man en vrouw, ca. 1928, waterverf en
potlood op papier, 22,5 x 30,5 cm. Privéverzameling.

Ik droomde verleden nacht dat ik me op
een strand bevond. De ene keer was het het
zonnige badstrand van Ascona, de andere
de puntige rotsen van het Val Bavone. Ik
hoorde de stemmen van mijn vrienden, die
zich verwijderden. Ik bleef alleen achter op
het strand, en terwijl het begon te schemeren,
schreef mijn wijsvinger, als vanzelf, het woord
‘heureuse’ in het zand; terwijl ik schreef zag ik
hoe het woord zich begroef in het gesteente.
Een dof, zuchtend geluid deed me opzien.
Het was een rotsblok die zich losmaakte en
vervaarlijk op me afkwam. Op dat moment
ging het door me heen dat als de rots me
zou verpletteren, van mij alleen het woord
‘heureuse’ zou overblijven.

Hans/Jean Arp, Poupée, 1962, beschilderd hout, 26,5 × 7,8 × 3,5 cm.
Fondazione Marguerite Arp, Locarno. © SABAM Belgium 2024.